Vruchtbaarheid van landbouwgrond staat onder druk
DEN HAAG. Boeren en tuinders leven van hun grond. Ze hebben er alle belang bij dat die vruchtbaar blijft, zou je denken. Toch gaat het niet goed: de kwaliteit van de bodem holt achteruit. De hele samenleving is erbij gebaat dat daar iets aan wordt gedaan, stelt het sociaal-economisch onderzoeksinstituut LEI.
De FAO, de voedselorganisatie van de Verenigde Naties, heeft 2015 uitgeroepen tot Internationaal Jaar van de Bodem. Vandaar dat het LEI in zijn dinsdag gepubliceerde Landbouw-Economisch Bericht (LEB) –een jaarlijks rapport over de prestaties van de Nederlandse land- en tuinbouw– een speciaal katern aan de bodem heeft gewijd.
Grond is misschien wel de belangrijkste productiefactor in de landbouw. Aardappelen, graan, gras en al die andere gewassen kunnen immers alleen goed groeien als de grond voldoende mineralen bevat, de juiste structuur heeft zodat de plantenwortels erin door kunnen dringen en er geen water op land blijft staan, en als de verhouding tussen gunstige en schadelijke organismen in de grond in orde is.
Boeren, vakmensen als ze zijn, weten dat. De meesten koesteren hun grond liever dan dat ze die uitputten of met zware machines vernielen. Maar daarbij lopen ze wel tegen hindernissen op.
Hogere grondprijzen
Eén zo’n hindernis is de druk op de grondmarkt: er komt weinig grond te koop of te huur. Boeren die uitbreiden –pure noodzaak voor wie ondernemer wil blijven– betalen steeds hogere prijzen voor de grond die wel beschikbaar komt en willen daar vervolgens zo veel mogelijk rendement uit halen. Dat betekent dat grond steeds intensiever wordt beteeld en bewerkt. Schrijnend in dit verband is dat de landbouw vorig jaar wéér een half procent grond heeft ingeleverd, hoofdzakelijk voor bouwprojecten maar ook voor wegen en natuur. Sinds de eeuwwisseling, zo meldt het LEB, is er ruim 135.000 hectare aan de landbouw onttrokken, een oppervlakte die dicht in de buurt komt van de Noordoostpolder en de beide Flevopolders samen.
Een hindernis die hieruit voortvloeit is de doorgaande schaalvergroting en specialisatie. Machines worden groter en zwaarder, boeren schakelen voor bepaalde klussen op het land vaker de loonwerker in –met kans op versleping van ziekten– en telen meer rooigewassen: gewassen die gemiddeld een hogere financiële opbrengst geven, zoals aardappelen, maar die ook een zware aanslag op de bodem betekenen.
Verbetering van de bodemkwaliteit is een kwestie van lange adem, stelde LEI-onderzoeker Annemarie Breukers dinsdag. Maar dat bijt met het sterker geworden rendementsdenken in de landbouw. De opkomst van kortlopende pacht –waarbij een boer een stuk land maar voor één of twee seizoenen in gebruik heeft– maakt het moeilijker om investeringen in bodemkwaliteit terug te verdienen: het is de volgende gebruiker die de vruchten plukt, en dat stimuleert niet om je te gaan inspannen.
Banken
Maar naast de boeren zijn er meer partijen die belang hebben bij een duurzaam bodembeheer: afnemers, die ook over vijftien jaar nog grondstoffen voor hun fabrieken nodig hebben, loonwerkers die hun machinepark willen blijven exploiteren, grondeigenaren die ook in de toekomst een aantrekkelijke pachtprijs willen ontvangen en banken die de waarde van het onderpand –de grond– in stand willen houden.
Daarom is het een gezamenlijke verantwoordelijkheid om werk te maken van een duurzaam beheer van de bodem, vindt Breukers. Op de vraag wie als eerste de handschoen moet oppakken, heeft zij echter geen antwoord. „We zitten nu in een soort vacuüm. Ik hoop dat ons signaal helpt om het onderwerp op de agenda te zetten. Ik sluit niet uit dat afnemers of kredietverstrekkers in de toekomst eisen aan de boer gaan opleggen. Bij de teelt van industriegroenten gebeurt dat al, daar moet de grond vrij zijn van het chitwoodi-aaltje” (een aaltje dat plantenwortels aantast, TR).