Cultuur & boeken

Opkomst en ondergang van de provobeweging

In de jaren zestig gaf politiek activist Roel van Duijn een lezing aan het Haagse Spinozalyceum met de titel ”Wat is anarchisme?”

dr. ir. J. van der Graaf

27 June 2015 15:12Gewijzigd op 15 November 2020 20:03
Provo’s in Amsterdam steken in 1967 ”Het Lieverdje” in brand. Het beeld is een ontmoetingsplaats voor de provobeweging.  Foto ANP
Provo’s in Amsterdam steken in 1967 ”Het Lieverdje” in brand. Het beeld is een ontmoetingsplaats voor de provobeweging. Foto ANP

Hij sloot af met de woorden: „Helaas zijn we niet meer in staat een revolutie door te voeren, daarvoor heeft het anarchisme te veel aanhang verloren. Wat kunnen we nog doen? Provoceren. Deze autoritaire, kapitalistiese, burocratiese, militaristiese wereld provoceren. Provoceren, omdat we weten dat we deze wereld niet meer veroveren kunnen. Kapitalisme en marxisme hebben deze wereld al te veel verziekt. Een atoomoorlog kan er elk moment een einde aan maken. De mens als zelfstandig individu is prakties vermoord. Hij is een geleide, een onderworpene, een konsument, een plastic-mens. Klappen uitdelen zolang het nog kan: dat is de aktualiteit van het anarchisme.”

Op 25 mei 1965 werd in Amsterdam Provo aangekondigd, „jongerentijdschrift ter vernieuwing van het anarchisme”, met Van Duijn als (mede)oprichter. Het openingsartikel was ”Inleiding tot het provocerend denken”. En daarmee was de provobeweging geboren, een „on-maatschappelijke” straatbeweging.

In ”Provo. Mediafenomeen 1965-1967” beschrijft historicus Niek Pas deze beweging onder tal van betitelingen van voor- en tegenstanders. De doorgaande lijn is daarin die van hernieuwd anarchisme, opstand tegen de gevestigde orde: provoceren. „Wij zijn raddraaiers.” Het boek is bepaald geen stichtelijke lectuur maar geeft wel een grondig beeld van onze maatschappij gedurende enkele roerige jaren, met Amsterdam als centrum.

Ideologie

Voorafgaand aan de provo’s waren er de nozems. Maar nozems waren slechts lanterfanterende hangjongeren. Met provo lag het anders. Aanvankelijk was het een beweging van jongeren, later ook mede van ouderen, maar wel met lieden uit allerlei maatschappelijke klassen, intellectuelen ook.

Van Duijn kreeg als bondgenoot Rob Stolk. Hij was op het Zaanlands Lyceum geïnspireerd door de dominee-politicus Nico van der Veen, die „een politieke bliksemcarrière” maakte in de Pacifistisch Socialistische Partij (PSP). Van Duijn en Stolk waren beiden al betrokken geweest bij een sitdownactie in de straten van Den Haag tegen de atoombewapening op 10 november 1961 (”ban de bom”).

De provobeweging was echter, zegt de auteur, meer dan een protestbeweging. Ze koesterde ook „utopische ideeën”, omschreven als het duizendjarige ”Nieuw Babylon”. Stolk gaf het tijdschrift Barst uit, waarin ”de vrije mens” centraal stond, met een mentaliteit die zou bestaan uit „een durven twijfelen aan alles en een durven geloven in niets”, ook „vrijmakend van twintig eeuwen christendom.”

De derde figuur in het hart van provo was Robert Jasper Grootveld, zoon van een „anarchistische timmerman.” Met „een eigentaligheid” zou hij uitdrukking gaan geven aan een persoonlijk wereldbeeld „dat stoelde op heilsverwachtingen en symbolische handelingen.” Vanwege zijn campagne tegen het roken –hij was zelf verslaafd en exhibitioneerde dat– werd hij antirookmagiër genoemd. Hij ging zijn „magisch wereldbeeld” ontvouwen in bijeenkomsten op het Spui in Amsterdam voor grote scharen mensen. Daarbij gedroeg hij zich als „een messiaans bezielde.” Dit messianisme sloot aan bij Van Duijns „theosofisch-esoterische achtergrond.” De beweging was „doordrenkt van mystiek”, zegt de schrijver.

Het toppunt van de activiteiten van de beweging, liever het dieptepunt, was een kruisweg met verschillende staties van Den Helder naar „het magisch centrum” Amsterdam. Deelnemers tooiden zich met afbeeldingen van Christus, doodshoofden en doornenkronen, en torsten kruisbeelden mee waarbij een Amerikaanse vlag ‘de Verlosser’ doorboorde, dit als een christelijk ‘lijdensmotief’.

Zo was er ook de godslastering bij een evangelisatiecampagne waar werd gezegd dat men, om de weg te vinden in het leven, bij Jezus moest uitkomen. ”De Amsterdamse lieverdjes” scandeerden: „waar is Je-Zus?”

Rookbommenvertoon

Vele ‘ludieke’ maar serieus bedoelde acties werden ondernomen. Het wittefietsenplan bijvoorbeeld, tegen het oprukkende verkeersprobleem. Een van de meest opruiende acties is geweest het rookbommenvertoon bij het huwelijk van prinses Beatrix en prins Claus op 10 maart 1966. De rellen rond het huwelijk kregen wereldwijd aandacht. Hoe het prinselijk paar er zelf op heeft gereageerd komt in het boek niet aan de orde. De auteur zegt echter dat het geen actie was die tot provo was beperkt, maar het werk was van „enkele duizenden demonstranten: oud-verzetsstrijders, overlevenden van de Holocaust, linkse activisten, intellectuelen, republikeinen, relbeluste individuen en socialistische jongeren.”

In allerlei commentaren werden vergelijkingen getrokken tussen deze straatagitatie en het Duitse Derde Rijk. Ds. H. J. Kater, die de huwelijksdienst in de Westerkerk had geleid, zei dat de rookbommengooiers handelden „in de geest van Hitler.”

Een volgende paragraaf in het boek komt: ”Na de rookbom de seksbom”. Op het provotoneel was ook een vrouw verschenen, Irene van de Weetering, die in een nummer van het blad Provo aangaf hoe de moderne, zelfbewuste vrouw zich langzaam maar zeker weer „terugworstelde” naar haar „oerstatus”, die van „grote genietster.” Haar ideeën over de zelfbeschikking van de vrouw werden bekend als ”wittewijvenplan”. In de pers kreeg ze van katoen, soms op niet malse wijze: „Mal Donnermens, het zou beter zijn als je je de moeite gaf de schoften, die jij je kinderen noemt, een pak rammel te geven voor bijvoorbeeld het smijten met deuren en het opentrekken van brutale bekken, dan je met de ‘politiek’ van het straatvuil bezig te houden (…) Wat zal het een bende bij jullie thuis zijn, in de anarchistische huishouding.”

Toen de beweging uiteindelijk de barricaden opging en een pleidooi werd gevoerd voor het opblazen van de IJtunnel, verdwenen gangmakers als Van Duijn en Stolk enige tijd in de cel.

Invloed

Op zaterdag 13 mei 1967 werd provo opgeheven. Was daarmee de kortstondige invloed van de beweging tenietgedaan? Van Duijn zei dat het er nu om ging het leven te schenken aan „het provotariaat”, en door middel van nieuwe vormen „het klootjesvolk nieuwe wonden toe te brengen.” Provo had zijn tijd gehad, maar de geest van provo bleef in andere vormen doorwerken. Het ”imaazje provo” (het imago dus, in provotaal, JvdG) is tot op de dag van vandaag in stand gebleven, concludeert de auteur. Daar staan publiek bekende personen van nu die ooit in de beweging participeerden, garant voor. De beschrijving van de meest roerige tijd in Nederland na de Tweede Wereldoorlog mag ons daarom ter waarschuwing zijn.


Boekgegevens

Provo. Mediafenomeen 1965-1967, Niek Pas; 
uitg. Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2015; ISBN 978 90 2842 595 8; 256 blz.; € 19,55.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer