Opinie

Gemis aan bezieling leidt tot lege kerkdienst

Statistieken kunnen liegen, zeker wat het Koninkrijk van God aangaat. De conclusie dat de kerk haar langste tijd gehad heeft, lijkt onvermijdelijk. Daarmee is ook gezegd dat de erediensten hun tijd gehad hebben. Binnen de kerk klinken dan ook geluiden om daar maar eens een andere invulling aan te geven. Kan het tij nog gekeerd worden?

dr. M. J. Kater

26 June 2015 17:00Gewijzigd op 15 November 2020 20:01
Dr. M. J. Kater beeld RD
Dr. M. J. Kater beeld RD

Het verschijnsel dat samenkomsten van de christelijke gemeente minder trouw bezocht worden, dringt steeds meer en steeds verder door. Het is niet de bedoeling van dit betoog om allerlei oorzaken buiten de kerk aan te wijzen. Natuurlijk kan men klagen over de invloed van met name individualisme –„ik kan God ook dienen op mijn manier”–, informalisering –„ik heb geen zin om me te onderwerpen aan een voor mij vastgestelde liturgie”– en de relativering van de waarheid 
– „beste voorganger, u uw waarheid, ik heb de mijne.”

Het lijkt me nuttiger om binnenshuis de vraag te stellen of er naast deze invloeden andere oorzaken zijn waardoor kerkdiensten van binnenuit uitgehold worden. En die zijn er naar mijn stellige overtuiging. Wanneer het besef verdwijnt dat een eredienst een ontmoeting is tussen de levende God en de verbondsgemeente, is er wezenlijk iets mis. Dan is de ‘ziel’ uit onze samenkomsten verdwenen en onderscheiden erediensten zich niet meer van welke andere samenkomst dan ook. Wat heb ik dan nog in een kerkdienst te zoeken?

Dit raakt ook gemeenten waar de kerk op zondag nog twee keer vol zit. Voordat de vlammen alles verteerden, was er eerst ergens een klein smeulend vuurtje. Met een Bijbels beeld: de Heere zegt via Hosea (Hos. 7:9) iets over Zijn volk dat ook voor ons zou kunnen gelden: „Ook is de grauwigheid op hem verspreid, en hij merkt het niet.” Ongemerkt grijs worden kan alleen als je niet meer voor de spiegel staat. Daarom een pleidooi om onszelf te spiegelen. Vier spiegels wil ik aanbieden, omdat een blik daarin heilzaam is. De bedoeling van de blik in deze spiegels is er wat uit te leren voor de praktijk van de eredienst.

Wie ons aanspreekt

In de eerste plaats de spiegel van de kerkdienst als geheel. De principiële vraag is of we het verschil nog duidelijk kunnen maken tussen een willekeurige samenkomst met spreker en lezing en de ”samenroeping door de Heere”. Kerk-zijn heeft alles te maken met dit besef en met de letterlijke betekenis van het woord gemeente: ”eruit geroepen”. Waaruit? Uit al het aards gedruis. Met welk doel? Om te naderen, Gods heilstem te horen en te wonen in Zijn huis.

Wanneer horen we die ”heilstem”? De lezing van de wet van God en de Schriftlezing zijn geen opmaat voor de prediking. Juist dan klinken hardop en het meest direct in de gemeente Gods de woorden van God. Die mogen bezield gelezen worden. In dat opzicht kan er een pleidooi gevoerd worden voor een gebed om de opening van het Woord en van onze harten vóór de Schriftlezing. Wat ik dan niet vermag in te zien is dat we wel de wetslezing kunnen verrichten zonder gebed. Met andere woorden: zo rechtlijnig kun je blijkbaar niet redeneren wat de volgorde betreft. Dit kardinale gegeven –Zijn heilstem horen– is leidend geweest voor de gereformeerde liturgie. Onze enige Liturg en Hogepriester in de hemel neemt en geeft het Woord.

Het liturgische centrum in een gereformeerde eredienst is nog altijd de dienst der verzoening. Dat is allereerst de dienst van de prediking van het Woord. Het Nieuwe Testament kent een breed palet aan woorden om de prediking aan te duiden. Het meest wezenlijke element hierin is dat van de heraut die met last en macht de boodschap (”kerugma”) doorgeeft van zijn Zender. „Predik het Woord!” (2 Tim. 4:2).

Erediensten als praatprogramma’s, waarbij wij aan onze trekken komen, zijn ongetwijfeld gezellig en wellicht op een bepaalde manier ook leerzaam. Maar daar klinkt niets meer door van het met gezag spreken: „Alzo spreekt de Heere!” Daarom ook geen ”rondetafelpreken”. Er klinken allerlei stemmen en er is er geen die de doorslag geeft. Je maakt als het ware samen de dienst van het Woord uit. Dan hoor je uiteindelijk alleen jezelf praten en kun je beter thuisblijven.

Spiegel 1: Laat preken dan ook geen praten zijn. Dan doel ik bijvoorbeeld op een prediking die slechts zegt wat men graag wil horen. Zeker wanneer er nog bij gezegd wordt: „En dat willen ze tegenwoordig niet meer horen.” Moeten de hoorders soms gaan denken: Wij zijn tenminste nog anders? Dat lijkt mij niet echt een Bijbelse gedachte, evenmin als de reactie: Zo’n dominee, die dat durft te zeggen, kom je bijna nergens meer tegen. „Wij prediken niet onszelf”, zegt Paulus, „maar Christus Jezus.”

Een ander punt? Voorbeelden kunnen functioneel zijn. Maar laat de voorbeelden thuis waarin je als prediker zelf zo’n interessante rol speelt. Preken dient ook niet in de wensende vorm te gebeuren; we preken „als in de tegenwoordigheid Gods” (2 Kor. 2:17). In de bediening van het Woord gaat het echter om wat God kan en wil doen, en metterdaad doet.

En wat luisteren naar de prediking betreft: „Wie hebben we vandaag?” is een begrijpelijke vraag. Toch mag het antwoord hierop nooit losstaan van het eigenlijke antwoord: „De goede Herder”, of: „Christus, Die tot ons komt in het kleed van Zijn Woord.” „Ziet dan toe dat gij Dien Die spreekt niet verwerpt” (Hebr. 12:23). De Sprekende van de hemel! Nergens ter wereld raken hemel en aarde elkaar als in een kerkdienst. De eerste spiegel roept ons toe: Onderweg naar de kerk? Onderweg naar de ontmoeting met God.

Wat we doen

In de tweede plaats is er de spiegel van de betekenis van de afzonderlijke onderdelen van de dienst. De ontmoeting tussen God en Zijn gemeente krijgt concreet gestalte in een bepaalde (volg)orde van dienst. De vraag is of wij de inhoud van deze onderdelen (aspecten) van de eredienst kennen.

Concreet: wat betekenen voor ons de eerste woorden van het votum in een kerkdienst? „Onze hulp en verwachting is in de Naam des Heeren.” Trilt dat nog door in onze ziel? Weten we waarom het gebaar van de voorganger bij de zegengroet aan het begin van de dienst een ander is dan bij de zegen aan het slot? „Genade zij u en vrede…” Dat is de groet van de drie-enige God aan ons adres. Daar zit je dan, een zondig mens onder de zondaren. Dan beleven we een eredienst werkelijk als een wonder: Hij en wij onder één dak (Matth. 18:20). En dan naar huis, nadat zegenende hand uitgebreid waren: „Ga heen in vrede, en draagt met u de zegen van de Heere.”

Waarom lezen we de Tien Geboden –of aanverwante Schriftgedeelten– iedere zondag? Waarom zingen we aansluitend een lied van schuldbelijdenis, of lof op de heerlijkheid en heiligheid van God die in de Wet schittert, of bidden we erna om een toegewijd leven? Jongeren blijken vaak maar één functie van de wet te kennen. En zo zouden nog andere delen aan de orde kunnen komen: de dienst van de gebeden, de ”dienst der offerande” (collecte), de zang, de bedoeling van het ”Amen”.

Spiegel 2: Over het algemeen tonen we ook hier te veel begrip voor de zonde van nalatigheid. Heeft een oudere generatie voor onze opgroeiende generatie te weinig duidelijk gemaakt –in woorden en met voorleven– waarom we in een kerkdienst doen wat we doen? We zullen bovendien duidelijk moeten maken dat dit de wezenlijke elementen zijn, maar een bepaalde volgorde is niet heilig. Wie zegt dat een dominee die de geloofsbelijdenis aan het eind van de dienst leest, modern is? Historisch is het tegendeel het geval en theologisch is er ook nog wel wat over te zeggen wie het eerste woord heeft en mag antwoorden.

De tweede spiegel wil uitnodigen tot concreet onderwijs in de onderdelen van de liturgie, thuis en op catechisatie. Ook praktisch: een ouder die tijdens het lezen van de wet in een Bijbeltje zit te bladeren is geen schoolvoorbeeld.

In welk verband

Een derde spiegel is met de bovenstaande twee verbonden. Het persoonlijk komen tot Jezus Christus is wezenlijk voor het Bijbelse spreken. Toch gebeurt dit niet buiten de gemeente om. Heel opvallend komt dit naar voren in het slotgedeelte van Hebreeën 12 (vers 18-24).

We ”naderen” in een eredienst tot de berg Sion, de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem. Dat zijn de beelden die deze brief gebruikt voor de nieuwtestamentische gemeente die samenkomt. Het woord ”naderen”wijst op priesterdienst. De eredienst is op aarde na de komst van de Hogepriester niet meer een privilege van priesters alleen. We hebben geen geestelijken en leken meer.

Volgens dit gedeelte naderen we als we tot de gemeente Gods komen: 1. tot de vele duizenden engelen; 2. tot de gemeente van de eerstgeborenen (de rechtvaardigen die al in het Vaderland zijn); 3. tot God, de Rechter over allen; 4. tot Jezus, de Middelaar van het nieuwe verbond; 5. tot het bloed der besprenging dat betere dingen spreekt dan Abel. Dat is te veel om dit artikel te bespreken, maar het is dus wel véél! Komen tot de gemeente Gods: veel-zeggend, of toch sleur?

Wanneer een eredienst deze verbindingen niet meer heeft met de hemel: engelen, Gods triomferende kerk en de dienst der verzoening vanuit de hemel, dan vragen we om vervlakking, modern of traditioneel. De liturgie op aarde is dus volgens de Bijbel –in het bijzonder na de Hemelvaartsdag– verbonden met de liturgie in de hemel. En óf deze aspecten wat te zeggen hebben over onze avondmaalsvieringen.

Spiegel 3: Te veel wordt de hemel gezien als ver weg. In vele hoofden heeft zich het beeld genesteld dat een God in de hemel een God op afstand is. Zeker, in de middeleeuwen dacht men hierover te massief. De kerk binnengaan was voor het toenmalig besef de hemel binnentreden. Maar zijn wij die hoogte in onze kerkgebouwen niet kwijt?

Een tweede blik in deze spiegel heeft te maken met verbinding naar alle kanten: de kerk wereldwijd, voor Gods troon en hier beneden. Zijn we soms toch te veel eerst Nederlander en dan christen? Hebben we de engelendienst nog in gedachten wanneer we naar de kerk gaan?

Waar we zijn

Ten slotte de spiegel die ons plaatst voor de plek waar we samenkomen. Een tempel hebben we niet meer, maar hebben we dus eigenlijk nog wel een heilige plaats? „Bewaar uw voet als gij tot het huis van God ingaat” (Pred. 4:17). Stap niet ”zomaar” de drempel over. Is dat een oudtestamentische gedachte? Dat is maar zeer de vraag. Zeker, we hebben geen heilige gebouwen meer. Er is geen muur meer tussen ”heilig” en ”profaan”. Onze kerkgebouwen zijn van gewoon hout en steen en zijn niet gewijd.

Wat is wel het verrassende? Óf er een heilige plek is! Wanneer de gemeente samenkomt, is dat ”Gods huis” (Hebr. 3:1-6), de ”woonstede Gods in de Geest” (Ef. 2:22). En zo zijn er vele uitdrukkingen in het Nieuwe Testament om aan te duiden dat de tempel van God er nu een is van levende stenen. Mensen van vlees en bloed. Wie nu tegenwerpt dat de gemeente niet bestaat uit allemaal gelovigen en we dus van de zichtbare kerk zo niet kunnen spreken, miskent dat deze onlosmakelijk verbonden is aan de kerk zoals God die ziet. Kan men trouwens tot de gemeente waar God Zijn eigendomsrecht op laat gelden komen en er ”zomaar” (onbekeerd?) gaan zitten?

De gemeente komt samen in de Naam van de Heere. Dat betekent dat op dat moment we op heilige grond zijn. Na alles wat er gezegd is over het verschil tussen Sinaï (oude verbond) en Sion (nieuwe verbond) klinken aan het eind van Hebreeën 12 de woorden: „Want onze God is een verterend vuur.” Blijkbaar is de God van de Sinaï geen andere dan de God van Sion. Daarom komt het erop aan God te dienen „op een Hem welgevallige wijze, met ontzag en eerbied.” Het wonder is dat we Sion mogen betreden en leven, terwijl de Sinaï beklimmen de dood betekende. Alleen dankzij de Middelaar.

Spiegel 4: Wat is bij ons de functie van het ”stille gebed” op de ‘drempel’ van de eredienst? Hebben voorgangers nog drempelvrees – wat niet hetzelfde is als podiumvrees? En mochten we al te grif toestemmen dat er een drempel moet zijn in onze kerken, dan is het wel de vraag van welk materiaal die drempel is. Drempels van onze makelij zijn alleen maar onnodige belemmeringen. Laat iedereen die over de drempel komt alstublieft weten dat hij of zij welkom is!

Concentratiemomenten

De gemeenschap met de drie-enige God is niet slechts een zaak van de binnenkamer. Iemand die dit nadrukkelijk onder de aandacht gebracht heeft, is de Engelse theoloog John Owen (1616-1683). Hij betoogt dat de binnenkamer (”private worship”) en de publieke eredienst (”public worship”) onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn. Efeze 2:18, „Want door Hem hebben wij beiden de toegang door één Geest tot de Vader”, is voor hem ”The Heavenly Directory” (de hemelse gids) voor de eredienst in het openbaar en voor de binnenkamer.

Juist in Hebreeën 12 zijn er wezenlijke aspecten aan de orde: de vrede met allen, de heiligmaking en het dreigende gevaar van verachtering in de genade. Is dat een kwestie van de binnenkamer? Nee, volgens het slot van het hoofdstuk is „het komen tot de berg Sion, de stad van de levende God, tot het hemelse Jeruzalem” een aanduiding van het komen tot de samengeroepen gemeente. Wie kerkdiensten verzuimt, zal dat in de binnenkamer merken. Je collega’s zullen het merken. De gemeenschap met God kan niet bloeien zonder de voedingsbodem waar bij uitstek ook onze genegenheden tot God opgewekt worden. We lopen het gevaar dat onze kerkdiensten zwerfstenen worden in het geheel van ons leven en de liturgie op zondag niet meer verbonden is met de liturgie van heel ons leven. Het laatste hoofdstuk van de brief aan de Hebreeën is vol met de liturgie van het hele leven: gastvrijheid, huwelijk, tevredenheid, Zijn Naam belijden.

Wanneer we beseffen hoe we van binnenuit de kerkdiensten uithollen door onbezielde erediensten, dan zal dat leiden tot een voortdurend aanroepen van de Naam van de Heere. Kunnen wij een agenda opstellen tot hernieuwde bezieling? Ik denk dat we niet te snel moeten zeggen dat dit niet in onze macht ligt. Een agenda betekent: de dingen die gedaan moeten worden. Voor de uitvoering van die agenda zijn we inderdaad volledig aangewezen op Gods werk. Bovenstaande spiegels willen bijdragen aan de voortdurende –hernieuwde?– bezinning op een theologie van de eredienst.

Misschien dat onze kerkdiensten ook te weinig momenten van stilte kennen. Het inwachten van het spreken van God in het ”suizen van een zachte stilte”. Kerkdiensten als concentratiemomenten voor het leven. Laat ons de rustdag wijden.


Dr. M. J. Kater

Dr. M. J. Kater (1962) studeerde theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA). Na predikant geweest te zijn in Zeist (1994) en Sint Jansklooster (2009) is hij sinds 2013 hoofddocent praktische theologie aan de TUA. Juist de theologische doordenking van de praktijk van de eredienst en de prediking vormt voor hem het hart van zijn werk op het terrein van de praktische theologie.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer