Niet alle auteurs feestbundel delen visie jarige prof. Blom
Titel:
”Met alle geweld. Botsingen en tegenstellingen in burgerlijk Nederland”
Auteur: Conny Kristel (red.)
Uitgeverij: Balans, Amsterdam, 2003
ISBN 90 5018 622 x
Pagina’s: 382
Prijs: € 30,-. Onlangs typeerde een Rotterdamse krant prof. dr. J. C. H. Blom, de directeur van het Nederlands instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), enigszins denigrerend als „polderprofessor.” De term had vooral betrekking op Bloms talent om te netwerken, om mensen met geheel verschillende opvattingen te laten samenwerken en op zijn vermogen om subsidies binnen te halen voor historisch onderzoek. Maar er is meer. Behalve bestuurder en gezaghebbend organisator in het wereldje van geschiedkundigen is Blom ook nog gewoon historicus.
Als historicus werd hij onlangs geëerd met een bundel artikelen ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag. De bundel ”Met alle geweld” bevat vooral artikelen over het thema dat Blom sinds 1976 -het jaar waarin hij betrokken raakte bij het Menten-onderzoek- niet meer heeft losgelaten: Nederland en de Tweede Wereldoorlog.
Op drie deelgebieden van dit ruime onderwerp heeft Blom zijn stempel gedrukt. Ten eerste pleitte hij ervoor om het perspectief van waaruit Lou de Jong zijn twaalfdelige serie over het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog schreef, bij te stellen. Lou de Jongs benadering heette ineens moralistisch en dat deugde niet. De Jong wist het allemaal veel te zeker. Mensen die Joden verborgen, die onderduikers voorthielpen, naar radio Oranje luisterden of hoopten op de overwinning van de geallieerden waren goed. Fout waren daarentegen de NSB’ers, de Joodse Raad en de mensen die woekerprijzen vroegen in de hongerwinter.
Eigenlijk wilde Blom van dit goed-foutschema af. Hij pleitte voor een geschiedschrijving over Nederland in de jaren ’40-’45 die afstandelijker was, meer gericht op analyse en begrijpen - en niet op oordelen, laat staan veroordelen. Kortom, Blom pleitte voor de verwetenschappelijking van de historiografie inzake Nederland tijdens de bezettingsjaren.
Het volgende deelonderwerp dat Blom aansneed, was de vraag waarom er in Nederland verhoudingsgewijs zo veel meer Joden zijn omgekomen dan in vergelijkbare landen als Noorwegen, Denemarken en België. De oorzaken laten zich volgens hem indelen in drie categorieën: oorzaken bij de daders, bij de omgeving en bij de Joden zelf. Neem bijvoorbeeld de homogeniteit van het Duitse bestuur en de verhoudingsgewijs sterke positie van de SS in Nederland; de efficiency en de coöperatieve instelling van het Nederlandse bestuur en de bereidwillige medewerking van de Nederlandse bevolking; en ten slotte de sterke Joodse integratie in de Nederlandse samenleving, waardoor zij leefden vanuit een vals gevoel van veiligheid.
Het derde thema dat Blom lange tijd bezighield, betrof de vraag of de bezettingstijd een breuk betekende in de Nederlandse geschiedenis. De generaties die de oorlog hadden meegemaakt, wisten het wel. De bezettingsjaren werden beleefd als een ingrijpende cesuur in het eigen leven. Maar gold dat ook voor de Nederlandse geschiedenis als geheel? Volgens Blom was Nederland voor de oorlog burgerlijk verzuild en was het dat na de oorlog nog. Deze continuïteit begon pas scheuren te vertonen in de jaren zestig.
Korset
Het aardige aan Bloms feestbundel is dat niet alle auteurs zijn visies delen. Zijn continuïteitsthese is zo langzamerhand gemeengoed, maar zijn driedeling inzake de vraag waarom zo veel Nederlandse Joden omkwamen -oorzaken bij de daders, de omgeving en de slachtoffers- wordt door Guus Meershoek ronduit als ondeugdelijk terzijde geschoven. Meershoek spreekt zelfs van een versimpeling en een korset. Volgens hem is Bloms driedeling te veel opgezet vanuit de afloop van de Jodenvervolging en houdt deze onvoldoende rekening met het eigenlijke verloop. Door Bloms driedeling krijgt de Jodenvervolging te veel het karakter van een strakke, planmatige actie. Maar in feite reageerden de Duitse autoriteiten, de Joodse Raad, de Nederlandse ambtenaren en de bevolking bij iedere volgende stap in de Jodenvervolging op vorige gebeurtenissen, waaruit zij lering probeerden te trekken. Het geheel was dus veel meer een specifiek proces van druk en tegendruk dan uit Bloms typering van de Jodenvervolging blijkt.
De tweede auteur die zijn twijfels heeft bij de wijze waarop Blom over Nederland in de Tweede Wereldoorlog schrijft, is de Amsterdamse emeritus hoogleraar Maarten Brands. Hij neemt de geschiedtheoretische kant van Bloms benadering van het verleden onder de loep. Een geschiedschrijving die, zoals Blom voorstaat, niets meer wil zijn dan een zorgvuldige analyse en evenwichtige reconstructie van het verleden is wel helemaal in de lijn van de grote negentiende-eeuwse historici, maar is niet zonder schaduwzijde. Bij Blom is de historicus vooral geen rechter en geen volksopvoeder. De lezer van Bloms werk moet zelf uit een ”cleane” en afstandelijke analyse van het verleden zijn politieke en morele conclusies trekken. Daarbij behoeft de historicus hem niet aan de hand te nemen. Met deze zin is veel gezegd: de lezer die Blom zich voorstelt is de mondige D66-burger die zelfstandig op grond van betrouwbare informatie zijn oordeel velt.
Kennelijk is Maarten Brands in het leven ook andere mensen tegengekomen dan het type mondig en autonoom. Zijn zorg is dat bij een afstandelijke geschiedschrijving à la Blom veel lezers uiteindelijk toch zullen afhaken. Wat moet een mens met al dat geweld uit de Tweede Wereldoorlog en al die minachting van mensenrechten? Hoe moet dat alles een plaats krijgen in onze hedendaagse opvattingen over goed en kwaad? Wat Brands onverbloemd betreurt, is het verlies aan morele substantie in de huidige geschiedwetenschap. Wil hij dan terug naar de geschiedschrijving van Lou de Jong? Absoluut niet! Hij wil dat een historicus ook in zijn werk staat voor de morele waarden waar de menselijke beschaving op berust.
Dit is een prachtige zin, die in het Engelse citaat dat Brands geeft nog mooier klinkt dan in het Nederlands. Maar waar gaat het eigenlijk over? Het wordt in het artikel van Brands niet duidelijk waar de lezer „de morele waarden waar de menselijke beschaving op berust”, moet zoeken. Dacht Brands bij het Engelse citaat aan de Joods-christelijke traditie, aan het verlichtingsdenken als grondslag voor de menselijke beschaving? Of toch meer aan het conservatisme met zijn accent op respect voor de verscheidenheid onder de mensen, of soms aan een mix van deze drie richtingen? Wat Brands doet is het manco in een geschiedschrijving à la Blom aanwijzen, maar een oplossing, zelfs het begin daarvan, blijft vooralsnog wazig.
Twee alinea’s
Wie intussen de Jodenvervolging ook eens vanuit moreel-levensbeschouwelijke termen belicht zou willen zien, moet eens kijken in het boek van Corrie Blei-Strijbos, ”Woorden voor het onzegbare”. Zij laat Joodse denkers aan het woord, filosofen als Ignaz Maybaum en Eliezer Berkovits, die het morele kader geven dat aan de modern-afstandelijke geschiedschrijving ontbreekt.
Is de bundel ”Met alle geweld” dan overbodig? Nee, al was het alleen maar vanwege de eerste twee alinea’s in het artikel van Guus Meershoek, waarin hij zeer overzichtelijk opsomt welke historicus zich momenteel met welk aspect van de Jodenvervolging in Nederland bezighoudt.