Stimuleer vrijgevigheid van middenklasse in India
Indiase ngo’s moeten worden aangemoedigd om voor financiële ondersteuning aan te kloppen bij de groeiende middenklasse in hun eigen land, stelt ir. Jan Lock.
Onlangs bezocht een Nederlandse handelsmissie India. Het leek op het bezoek van een dwerg aan een reus: Nederland, een landje aan zee met 17 miljoen inwoners, en India, een door water omsloten subcontinent met een slordige 1 miljard inwoners. De ‘reus’ is voor Nederland een aantrekkelijke partner. En als ik de verslagen van het bezoek mag geloven, is dat partnergevoel wederzijds.
Hoewel de handelsmissie ertoe kan leiden dat er nog meer geld in de reusachtige groeieconomie van India wordt gepompt, valt het zeer te betwijfelen of de allerarmsten daarvan zullen profiteren. Het land is niet alleen een reus qua kustlijn en inwonertal, het telt ook de meeste armen ter wereld, gemeten naar het minimuminkomen per dag. Van de ongeveer 1 miljard armen wereldwijd wonen er zo’n 300 miljoen in India.
Dat er in India een snel groeiende middenklasse is –die niet zozeer in omvang als wel in inkomen groeit– is op zich mooi. Het vergroot echter op de schaal van India de verschillen met de allerarmsten. Dat zal zo blijven zolang India niet in staat is om ook de armen bij de ontwikkeling te betrekken. Dit probleem agenderen ligt gevoelig, maar dat moet wel gebeuren.
Ngo’s in alle soorten en maten, nationaal en internationaal, proberen het probleem aan te pakken. Zo’n 40.000 lokale ngo’s hebben financiële connecties met het buitenland. De (indirecte) aanwezigheid van deze ngo’s beschouwt de Indiase overheid niet altijd als een kans. De organisaties zijn nogal eens maatschappijkritisch. Het vraagt veel volwassenheid van een overheid om die kritiek met open vizier tegemoet te treden. Dat is in India nog een hele uitdaging.
Het wantrouwen richting ngo’s maakt dat de Indiase overheid meer controle wil uitoefenen op buitenlandse geldstromen. Dat doet ze via de zogeheten Foreign Contributions Regulation Act (FCRA). Dankzij deze wet staat een aantal organisaties al op een zwarte lijst omdat ze of te maatschappijkritisch zijn of hun geld ‘misbruiken’ voor evangelisatie. De overheid let scherp op die twee activiteiten. Maatschappijkritiek is niet welkom en evangelisatie beschouwt de overheid als een westers, koloniaal overblijfsel.
In een artikel in een financieel vakblad over de FCRA wordt expliciet gesteld dat van de vijftien grootste ngo’s met connecties in het buitenland er dertien een expliciet christelijke identiteit hebben. Ongeveer 90 procent van de top dertig van ngo’s zou betrokken zijn bij evangelisatie. Maatschappelijke organisaties zoals Compassion en Kindernothilfe, die beide tot de top drie behoren, staan te boek als ”kerkelijke organisatie” en voelen de hete adem van de overheid in hun nek. Zij en andere christelijke organisaties en ngo’s op het gebied van mensenrechten beschouwen de wet als een instrument om steeds meer controle over hen te krijgen.
Voorstanders van de wet stellen echter dat buitenlandse ngo’s India negatief beïnvloeden. Zij willen daarom zelfs elke buitenlandse financiering schrappen. De discussie over de FCRA gaat daarom wel degelijk ergens over.
Er valt veel over de FCRA te zeggen. Internationaal zouden we het debat kunnen voeren over de vraag of de ‘uitwassen’ door de overheid niet misbruikt worden om de speelruimte van het maatschappelijk middenveld verder in te perken. De combinatie van een handelsmissie en het kraken van dit soort kritische noten is op z’n minst een lastige. Minister Ploumen valt in dat opzicht niet te benijden. Toch gaat ze blijkens antwoorden op Kamervragen van 15 juni die uitdaging niet uit de weg. Terecht pleit ze voor mogelijkheden die het contact tussen Indiase en buitenlandse ngo’s in zich heeft.
Een heel andere (wat mij betreft vruchtbaardere) insteek is aansluiting zoeken bij het nationaal zelfbewustzijn. Indiase ngo’s zouden juist bij de groeiende Indiase middenklasse aansluiting moeten zoeken om hun missie te agenderen, uit te voeren en te financieren. Het is voor buitenlandse maatschappelijke organisaties de uitdaging om daarover met hun Indiase tegenhangers het gesprek aan te gaan.
Woord en Daad beschouwt het als haar verantwoordelijkheid om met haar lokale Indiase partners het grote onderwijsprogramma voor armen voor 2020 onafhankelijk te hebben van buitenlandse steun. Als we met onze Indiase partners geloven dat het vanuit Bijbels perspectief onze roeping is om de kloof tussen arm en rijk te overbruggen, is dit een belangrijk streven. Hierdoor blijven de 300 miljoen armen van India op het netvlies, ook als wij uit het oog zijn.
De auteur is directeur van de stichting Woord en Daad.