Boek dr. Janse levert waardevolle bijdrage in discussie over zuilvorming
Dr. C. S. L. Janse, die jarenlang hoofdredacteur was van het Reformatorisch Dagblad, houdt in zijn nieuwste publicatie ”De refozuil onder vuur” de gereformeerde gezindte een heldere spiegel voor.
In 1985 verdedigde Janse zijn proefschrift ”Bewaar het pand”. Deze dissertatie maakte indruk door de heldere analyses van de positie van de bevindelijk gereformeerden. Het bleef niet bij dat proefschrift, want tot op vandaag de dag verschijnen er van de hand van dr. Janse regelmatig opiniërende artikelen, waarin consequent de lijnen herkenbaar zijn die hij in zijn proefschrift heeft uitgezet.
Dat geldt ook zijn recente publicatie ”De refozuil onder vuur”. In de lopende discussie over de voor- en nadelen van de zogenaamde refozuil worden de nadelen dikwijls erg sterk aangezet. „Er wordt”, schrijft Janse, „in deze discussie nogal eens iets geroepen wat niet getuigt van groot inzicht in deze materie.” In negen hoofdstukken toont de schrijver aan dat hij dit inzicht wél heeft. In die zin kan dit boek een verrijking zijn in een discussie waarin het laatste woord vooralsnog niet gezegd is.
Uit het boek blijk dat de schrijver, zeer terecht, de waarde van de refozuil ziet (waarom hij deze benaming blijft gebruiken maakt hij ook duidelijk) en deze wenst te verdedigen. Mede dankzij deze minizuil hebben we veel voorrechten, die echter niet onbedreigd zijn en onder vuur liggen. Daarover toont Janse zich, op grond van steekhoudende argumententen, zeer bezorgd. Dan gaat het niet alleen over druk van buitenaf, maar ook over ontwikkelingen binnen de zuil. We kunnen erin slagen, schrijft Janse, „de eigen mensen vast te houden” (sociale persistentie), maar hoe staat het met de binding van die mensen aan het erfgoed van de reformatorische zuil (culturele persistentie)?
De schrijver stelt twee belangrijke vragen, die hij vanuit verschillende invalshoeken grondig bespreekt. Hoelang zullen de bevindelijk gereformeerden hun eigen organisaties (scholen, politieke partij, krant enz.) nog hebben? En, niet minder belangrijk, hoelang zullen deze organisaties hun reformatorische identiteit behouden? Wordt dat voldoende beseft, of wordt het belang van de refozuil betwijfeld of zelfs bestreden? Het argument dat zuilvorming een belemmering vormt „om present te zijn in de wereld” weerlegt de schrijver gemotiveerd met de stelling dat „de gerichtheid (de zorg) naar binnen en de gerichtheid naar buiten” bij elkaar horen. Daarbij geeft hij de behartigenswaardige waarschuwing: „Maar de eigen inbreng en de eigen beginseltrouw (persistentie) worden gauw overschat.” Een waarschuwing die ambtsdragers, politici, bestuurders en leerkrachten, ja iedereen ter harte moet nemen.
Janse schetst een helder beeld van het ontstaan van de vier grote zuilen in Nederland, van de ontzuiling in de jaren zestig van de vorige eeuw en van het ontstaan van de kleine reformatorische zuil. De vraag in welke verbanden samenwerking met organisaties op andere levensbeschouwelijke basis min of meer mogelijk is, wordt schematisch weergeven met concentrische cirkels. Het centrum vormt de geloofsovertuiging, die ten nauwste verband houdt met de kerk en haar eredienst.
In de verdediging van de waarde van de refozuil kent Janse politieke partijvorming (SGP) en de vrijheid van onderwijs een belangrijke rol toe, en terecht. Wie dat betwijfelt moet eens kennisnemen van de omstandigheden in bijvoorbeeld Schotland, waar door het ontbreken van een zuil de bevindelijk gereformeerden veel moeten missen wat wij nog mogen hebben. Met dit boek levert Janse een waardevolle bijdrage in de discussie over zuilvorming.
Boekgegevens
De refozuil onder vuur, dr. C. S. L. Janse; uitg. Laborum Academic, Apeldoorn, 2015; ISBN 978 94 6278 202 0; 264 blz.; € 16,95.