Dino onder de loep
Ooit stampten op aarde beesten rond zo lang als een vinvis en zo zwaar als twee geladen vrachtwagencombinaties. Bij zo’n monsterlijk grote argentinosaurus van 90 ton is een olifant een dwerg. Vergeleken met een moordzuchtige tyrannosaurus rex van 12 meter lang is een tijger een lachertje.
Niet alle dinosauriërs waren zo groot. Er struinden er ook rond zo groot als een koe, een varken of een kip, zo blijkt uit de rijk geïllustreerde ”Encyclopedie van alle dinosauriërs”.
Van elke besproken dinosauriër zijn levensechte platen opgenomen. De auteurs lopen systematisch een aantal opvallende kenmerken langs: Hoe was het dier gebouwd? Hoe liep het? Hoe groot was het? In wat voor omgeving leefde het? Wat stond er op zijn menu? Waar zijn de fossielen aangetroffen? Maar ook: In welke periode leefde het dier? Dat er dan miljoenen jaren om de hoek komen kijken, is geen verrassing.
Wat maakt een dier eigenlijk tot dinosauriër? Het gaat zonder uitzondering om landreptielen; jonge dino’s kropen dus uit eieren. Heel belangrijk is ook de stand van de poten. Deze stonden –als pilaren– recht onder hun lijf. Daardoor konden ze probleemloos een enorm gewicht dragen. Vaak worden uitgestorven zeereptielen en vliegende reptielen ook dinosauriër genoemd, maar dat is niet juist. Dat zijn wel reptielen, maar geen dino’s, legt de encyclopedie correct uit.
De dinosauriërs, zeereptielen en vliegende reptielen komen aan bod in de volgorde waarin hun fossielen zijn aangetroffen in de aardlagen. De auteur presenteert deze lagen als tijdperken van miljoen jaren. Opeenvolgend zijn dit de perioden trias, jura en krijt, die op hun beurt samen de era mesozoïcum vormen. Samen met de evolutionaire afstamming van de dino’s vormen deze perioden de rode draad van het boek.
De dinosauriërs zouden in de periode voorafgaand aan het mesozoïcum zijn ontstaan uit de zogeheten tetrapoden. Deze zouden de voorouders zijn geweest van amfibieën, zoogdieren en reptielen. Ook toont het boek uitgebreide stambomen van de verschillende dino’s.
Hoewel bijna iedereen deze voorstelling van zaken voor waar aanneemt, is er wetenschappelijk heel wat op deze stambomen af te dingen. „Als ik het fossielenbestand lees, kan ik geen directe voorouders aanwijzen van welke dinosauriër dan ook”, liet David Weishampel, hoogleraar paleontologie aan Johns Hopkins University in Baltimore (VS), zich eens ontvallen. En hij is de enige niet. Deze stambomen zijn kennelijk het resultaat van een vooringenomen evolutiestandpunt, en niet van wetenschappelijk onderzoek.
Een ander punt waar wat op valt af te dingen, is het uiterlijk van sommige dino’s. Uiteraard zijn de kleuren waarin ze worden weergegeven resultaat van giswerk; kleuren worden immers niet opgegraven. Maar het kan gekker: sommige dino’s die tien jaar geleden nog met een reptielenhuid werden afgebeeld –zoals de velociraptor– hebben in de nieuwe encyclopedie een gekleurde verentooi gekregen. Wat is daar de reden van?
Op een ellepijpbot –dat mogelijk van een velociraptor was– zijn knobbels aangetroffen die lijken op de aanhechtingspunten van veren op vogelbotten. Wetenschappers concluderen daaruit dat deze dino veren heeft gehad. Dat zou de afstamming van vogels uit dinosauriërs aannemelijker moeten maken.
De structuur van reptielschubben en die van vogelveren verschillen echter enorm. Het ontbreken van een compleet mozaïek aan overgangsvormen maakt het niet waarschijnlijk dat veren uit schubben zijn ontstaan. Volgens de Duitse paleontoloog Peter Wellnhofer was de introductie van gevederde dinosauriërs een ultieme poging van sommige wetenschappers om een zak geld los te krijgen voor nieuw onderzoek.
Bovendien zijn er volledig ontwikkelde vogels aangetroffen in dezelfde lagen waarin de ‘gevederde’ dinosauriërs zijn gevonden. Dat maakt onderlinge afstamming al minder aannemelijk.
De encyclopedie stelt dat de velociraptor nauw verwant is aan de archaeopteryx, een prehistorische vogel. De auteur voert als bewijs aan dat de beenderen van de vogel „exact gelijk” zijn aan die van andere mesozoïcumdinosauriërs. Maar daar slaat hij de plank mis.
De archaeopteryx beschikt –anders dan dinosauriërs– bijvoorbeeld over lichte, holle botten, net als elke vogel. Voorstanders van de evolutieleer stellen verder dat vogels afstammen van de theropoden, dinosauriërs die op hun achterpoten liepen zoals de velociraptor. Het probleem is echter dat deze dino’s beschikken over hagedisheupen. Er bestonden wel dinosauriërs met vogelheupen, maar dat waren vooral plompe zwaargewichten, zoals de triceratops die op vier poten liep.
Ook spreekt de encyclopedie zichzelf tegen door eerst te stellen dat de archaeopteryx kon vliegen, gezien de ‘moderne’ vliegveren waarover het dier beschikte. Verderop heet de vogel „de eerste dinosauriër die het luchtruim inging, maar niet erg was aangepast aan het vliegen.”
Feit is dat de experts zelf niet weten van welke voorouder de vogels zouden moeten afstammen. „We weten niet uit welke dinosauriërs de vogels zich hebben ontwikkeld”, aldus Günther Viohl, curator van het Juramuseum in het Duitse Eichstätt. Archaeopteryx-expert Peter Wellnhofer onderscheidt in een interview met de Amerikaanse bioloog Carl Werner in 2009 twee stromingen. „De ene gaat ervan uit dat vogels afstammen van vroege archosauriërs; de andere meent dat vogels direct afstammen van dinosauriërs. Het is allemaal niet zo gemakkelijk, niet zwart of wit.” Die genuanceerde opstelling mist het boek.
De dinosauriërs zijn volgens de auteurs ooit massaal aan hun einde gekomen door een vernietigende catastrofe: een gigantische meteorietinslag of een reeks uitbarstingen van supervulkanen. Hun fossielen worden momenteel op verschillende plaatsen op aarde aangetroffen.
Hoe deze dinofossielen zich vervolgens zouden hebben gevormd, staat echter op gespannen voet met de logica: de theorie van verwoestende rampen verhoudt zich slecht met de „rustige omstandigheden” waarin de kadavers bedekt werden met fijne modder; en daarna langzaam versteenden, zoals de encyclopedie laat weten.
Wetenschappelijk is er ook wat op deze visie af te dingen: uit de literatuur blijkt dat fossiliseren onder ideale omstandigheden nog geen uur hoeft te duren.
Een ander punt betreft de titel ”Encyclopedie van alle dinosauriërs”; deze is tamelijk pretentieus. De lezer die een uitputtende opsomming van álle dinosauriërs verwacht, komt bedrogen uit. Waar staan bijvoorbeeld de kleine compsognatus en de reusachtige rover daspletosaurus? Het rijtje is moeiteloos uit te breiden met andere voorbeelden. Pleister op de wonde is dat er uiteraard heel wat andere onbekende dino’s de revue passeren. Weleens gehoord van een postosuchus of een placerias?
Ook de dinowetenschap, de paleontologie, komt uitgebreid aan bod. Hoe gaan paleontologen te werk? Hoe krijgt een dinosauriër zijn naam? Wat zijn bekende vindplaatsen van fossielen?
De auteur stelt verschillende typen fossielen aan de orde. Uit onder meer versteende botten, afdrukken, voetsporen, coprolieten (versteende drollen) en in amber gevangen insecten leiden de onderzoekers af hoe de leefwereld van de dinosauriërs eruit heeft gezien en wat ze hebben gegeten.
Met 3D-computertechnieken maken paleontologen levensechte reconstructies van de dieren en kunnen ze allerlei eigenschappen van dinosauriërs afleiden. Bijvoorbeeld: Hoe intelligent waren ze? Hoe verdedigden ze zich? Konden ze goed ruiken? Leefden ze in kudden of solitair? Het boek geeft zo een veelzijdig beeld van ruim zestig verschillende dinosauriërs.
Hoewel het boek op sommige punten de plank misslaat, is deze encyclopedie als thematische uitgave zeker geslaagd. De vele illustraties maken het een genot om erdoor heen te bladeren.
Dit is het eerste deel in een tweeluik over fossielen. Woensdag deel 2.
Lannoo’s grote encyclopedie van alle dinosauriërs, John Woodward; uitg. Lannoo, Tielt, 2015; ISBN 978 9401 422 78 9; 204 blz.; € 19,99.