Hongerdoek tornt aan de prediking
Is er verschil tussen de katholieke veertigdagentijd en de protestantse lijdensweken? De term veertigdagentijd heeft de oudste papieren. Maar daarmee is niet alles gezegd, betoogt ds. T. van den Brink
, naar aanleiding van het toenemend gebruik van hongerdoeken. De volgende cyclus van het kerkelijk jaar komt alweer in zicht: de lijdensweken.
Die tijd wordt in kerkelijke kring ook wel de veertigdagentijd genoemd. En met de term veertigdagentijd komen de laatste decennia ook steeds meer de zogenaamde hongerdoeken in zwang.
Hoe moeten we de hongerdoeken waarderen?
Kerkelijke jaarkring
We kennen in onze protestantse kerken de gewoonte om in de prediking het kerkelijk jaar te volgen. Wij onderscheiden daarin drie cyclussen: de kerstcyclus, de paascyclus en de pinkstercyclus. Deze kerkelijke jaarkring loopt van de eerste adventzondag tot de zondag na Pinksteren, die ook wel de trinitatis-zondag (zondag van de ’drie-eenheid’) wordt genoemd.
Het gaat in dit artikel om de paascyclus. Oorspronkelijk duurde de paascyclus slechts enkele dagen. Hij begon op de avond van de instelling van het heilig avondmaal en eindigde met de dag van Christus’ opstanding. Daaraan voorafgaand ontwikkelde zich in latere jaren een boetetijd van veertig dagen, naar analogie van de veertig dagen dat de Heere Jezus in de woestijn verzocht werd.
De paascyclus gaat na de opstanding nog verder en loopt tot Pinksteren. Het tweede deel van de cyclus wordt gebruikt om de opstanding van de Heere Jezus te gedenken. De paascyclus valt dus in twee delen uiteen: de vastentijd (daarin ging het om een voorbereiding op Pasen en werd in de laatste nacht voor Pasen vaak aan velen de doop bediend) en de paastijd, van Pasen tot Pinksteren.
Hongerdoek
De hongerdoek, die tegenwoordig steeds meer te zien valt in de vastentijd, vindt zijn oorsprong in de Middeleeuwen. In de Middeleeuwen werd in de kerk tijdens de veertigdagentijd het altaar dat er toen stond (en er nu in rooms-katholieke kerken nog staat) met een linnen doek aan het gezicht van de gemeente onttrokken. Dat voorhangsel (of gordijn) werd vasten- of hongerdoek genoemd.
In de Rooms-Katholieke Kerk heet de veertigdagentijd van oudsher de vastentijd. Die begint op aswoensdag, de woensdag die voorafgaat aan de zesde zondag voor Pasen. De protestantse kerken laten de lijdensweken beginnen op de zondag voor aswoensdag en hebben dus zeven lijdenszondagen.
Vasten roept iets op van honger, en zo is waarschijnlijk ook het woord hongerdoek ontstaan. De doek hangt zes weken voor het altaar of, in een protestantse kerk, ergens voor in kerk. Als de doek wordt opgehangen, weten de kerkgangers dat de vastentijd, de tijd van inkeer en boetedoening voor het paasfeest, is begonnen.
Oorspronkelijk werd een linnen doek gebruikt, bedoeld om het altaar met zijn kostbaarheden aan het oog te onttrekken. Weelde paste niet in de vastentijd. Later werden de linnen doeken versierd met (zes) voorstellingen uit het lijdensverhaal. En nog weer later met seculiere voorstellingen. Elke zondag komt één voorstelling van die doek in de prediking aan de orde. Zo doen en deden de doeken dienst als catechetisch lesmateriaal, zowel in het catechisatielokaal als in de prediking.
Ongeveer 25 jaar geleden is dit oude liturgische gebruik door de Duitse ontwikkelingsorganisatie Misereor nieuw leven in geblazen. Even later volgde de Evangelische Kerk in Duitsland dit voorbeeld. En daarna is het overgewaaid naar kerkelijk Nederland, ook naar sommige reformatorische kerken.
Kruisprediking
Is er eigenlijk een wezenlijk verschil tussen de katholieke veertigdagentijd en de protestantse lijdensweken? In ieder geval heeft de term veertigdagentijd de oudste papieren. Maar daarmee is niet alles gezegd.
Wijlen dr. J. Koopmans schreef al in 1941: „Men onderscheide wel het karakter van de vastentijd van onze zeven lijdensweken: het vasten is níét gewijd aan de overdenking van het lijden van Christus.” En aan het slot van zijn verhaal schrijft hij: „Onze lijdenstijd is iets wezenlijk anders dan de oud-kerkelijke en tegenwoordige catholieke vastentijd. Hij [namelijk de lijdenstijd]… bedoelt de centrale betekenis van de prediking van Christus’ kruis tot uitdrukking te brengen.” (”Het kerkelijk jaar”, Wageningen 1941).
Daarmee slaat Koopmans de spijker op zijn kop. Al te gemakkelijk wordt vergeten dat de veertigdagentijd eigenlijk een periode van vasten was voorafgaande aan het paasfeest. In die vastentijd ging het om de voorbereiding op Pasen, als de doop bediend werd aan heel wat (jonge) leden van de gemeente. Een enkele generatie na de Hervorming werd de lijdenstijd van bovenaf voorgeschreven en ingevoerd, met de bedoeling de centrale betekenis van de kruisprediking meer tot uitdrukking te brengen.
Wij lezen daarover in de analen van de provinciale synode van Assen (1619). Daar werd bepaald dat de „passie des Heeren” zou worden gepreekt. De lijdensprediking dus. „’t Alle jaren zeven weken voor Paschen.”
Vermaatschappelijking
Waarom houden deze dingen mij bezig? Ik herinner mij dat wijlen de hervormde ds. L. Kievit wel eens heeft gezegd dat de lijdenszondagen in zijn beleving de zondagen waren waarop hij de meeste vrucht op de prediking waarnam. In die zin was deze tijd van het jaar meer vruchtbaar voor het geloofsleven dan de rest van het jaar.
Mijn diepe zorg is dat als het gebruik van de veertigdagentijd met de daarbij behorende hongerdoeken zich voortzet, dat een vermagering en verschraling van de lijdensprediking zal opleveren. Want zeer waarschijnlijk komen met de intrede van deze zaken de accenten in de prediking anders te liggen.
Dat doen bijvoorbeeld de schriftlezingen die zijn aangegeven bij de hongerdoeken mij vermoeden. Meer nog, ik heb dat in de praktijk ook waargenomen. Dat doet de prediking vermaatschappelijken, en ik betwijfel of dat winst is. Sterker nog, ik weet dat het geen winst is.
Het bezwaar is dat het lijden van Christus dikwijls totaal anders wordt geïnterpreteerd. Het lijden van de Heere Jezus Christus is toch in de allereerste plaats plaatsvervangend: Hij stierf in onze plaats voor onze zonden.
Bij de prediking aan de hand van de hongerdoeken staat het lijden meer in het kader van de solidariteit en medemenselijkheid. Daar is op zichzelf natuurlijk niets mis mee. Maar het wordt wel een probleem als díé prediking ten koste gaat van de lijdensprediking. Het verzoenend karakter van het lijden en sterven van Christus mag niet in de verdrukking komen of onder tafel raken. Want daarmee raakt ten diepste ook de ander, de naaste in de breedste zin van het woord, onder tafel.
Het lijdensevangelie is immers het hart van het Evangelie. Het is mijn hartelijke wens dat in het bijzonder in de lijdensweken door zal klinken. Er is immers geen betere gelegenheid om de noodzaak van de verzoening en de schoonheid van onze Heere en Heiland in de erediensten uit te stallen voor de gemeente dan juist in deze tijd van het kerkelijk jaar. Tot opbouw van de gemeente en tot eer van de Heere.
Daarom houde men het op de lijdensweken in plaats van de veertigdagentijd.
De auteur is hervormd emeritus predikant.