Nadelen van weeshuizen en tehuizen zijn evident
Een aardig briefje en heel soms een persoonlijke ontmoeting ter plekke. Ziedaar wat het onderhouden van een financieel adoptiekind ver weg doorgaans inhoudt. Toch stormt het soms aan de andere kant van de evenaar. Dat een sponsorkind beter af is bij zijn familie thuis in plaats van een tehuis, betwijfelt niemand. Maar er blijven uitzonderingen, en die zijn vaak schrijnend.
Over wat de norm is in de wereld van Nederlandse hulporganisaties? Daarover is iedereen het wel eens: weeshuizen en tehuizen zijn úít, opvang in gezinnen en families ín. Neem Red een Kind uit Zwolle. Je hoeft de website van deze organisatie (totaalaantal kinderen naar eigen zeggen geholpen in 2014: 434.244) maar aan te klikken en die overtuiging spat ervan af: „Red een Kind investeert in de verbetering van de omstandigheden van gezinnen, binnen hun eigen dorp. Want daar zijn kinderen het meest bij gebaat.”
Klaas Jansen, medewerker van Compassion („hulp aan 1,6 miljoen kinderen in 26 landen”) typeert de werkwijze van zijn organisatie niet anders. „Bij ons worden kinderen altijd opgevangen in de nabije omgeving van ouders, familie of buren.”
Woord en Daad (W&D) geeft hoog op van wat in jargon wel de ”community-benadering” wordt genoemd, al wil men die keuze niet zwart-wit tegenover de ”institutionele benadering” plaatsen. Liever hebben ze het bij W&D over programma’s die „meer of minder” de community (gezin, familie, dorpsgemeenschap) of het instituut (school, internaat, tehuis) als uitgangspunt hebben.
„Leidraad bij onze keuze is altijd de vraag wat goed is voor het kind”, zegt manager communicatie en fondsen Rina Molenaar. Dat neemt niet weg dat van de 32.500 sponsorkinderen van W&D 85 procent opgroeit in de eigen omgeving, en dus niet in een tehuis of internaat.
Vooral in Afrika is ondersteuning van sponsorkinderen in gezins- of familieverband een succesverhaal, zegt Molenaar. Alleen in Azië –in het bijzonder de landen India en Bangladesh– blijkt het nodig om vaker te kiezen voor internaten of tehuizen.
Zo verblijft het merendeel van de kinderen die AMG India (partner van W&D) aan onderwijs helpt, in hostels.
Opmerkelijk was de brief die Nederlandse deelnemers aan het W&D-sponsorprogramma in Bangladesh enkele jaren geleden op de deurmat kregen. De brief is kenmerkend voor het maatwerk dat de Gorcumse organisatie wil leveren (en niet schuwt om daarbij tegen de stroom in te zwemmen).
Belangrijk nieuws
„Belangrijk nieuws voor u als sponsor”, zo begint de schrijver. Daarna volgt de melding „dat er een proef was gestart” met het weer naar huis sturen van sponsorkinderen die tot voor kort in een tehuis (Home of Blessing) in Bangladesh verbleven. „Die proefperiode is nu afgerond”, gaat het verder „en we hebben besloten dat van de kinderen alle meisjes weer teruggaan naar het tehuis.”
Wat bleek? Bengaalse ouders zien vaak het belang niet in van onderwijs aan meisjes en ervaren het eerder als een last om hun dochters naar school te sturen (in plaats van hen thuis aan het werk te zetten). Ook komt het nog vaak voor dat meisjes op jonge leeftijd worden uitgehuwelijkt.
De community-benadering was dus voor meisjes in Bangladesh (nog) niet geschikt, en daarom mochten ze weer terug naar hun Homes of Blessings. Voor de jongens onder de sponsorkinderen lag dat anders: die bleven wél achter in de dorpen: vanwege hun mannelijke geslacht bleken ze daar weerbaarder te zijn tegen allerlei blokkades vanbuiten.
Een ander opmerkelijk verhaal dat de euforie over opvang van sponsorkinderen in families enigszins tempert, komt van de Stichting Stéphanos, die actief is in de Afrikaanse landen Malawi en Zambia. Het werk van deze organisatie is ooit ontstaan rond het Stéphanos Children’s Home (SCH). Inmiddels is het werk van Stéphanos een stuk breder: buiten het weesdorp worden meer dan 3000 kinderen en hun ouders met sponsorgeld onderhouden.
Toch wordt het weesdorp van Stéphanos nog bewoond, net als tal van andere weeshuizen in Malawai – hoe kan het anders in een land dat zo’n 1 miljoen weeskinderen telt?
Maar hoelang zal deze vorm van opvang nog bestaan, nu de regering heeft bepaald dat alle weeshuizen eind dit jaar moeten zijn gesloten? Ook Stéphanos gaf drie jaar geleden gehoor aan het bevel om het weesdorp geleidelijk aan te ontruimen en de bewonertjes terug te plaatsen naar de dorpen van herkomst. Van de 110 kinderen die er ooit onderdak hadden, zijn er nu nog 48 over.
Geen succes
Toch is het terugplaatsingsprogramma geen succes, sterker: het is stopgezet en zelfs deels teruggedraaid. Algemeen manager Jos Joosse verwacht ook niet dat die 48 voor de 31e december vertrokken zijn. „De regering geeft ons onvoldoende tijd om in de dorpen geschikte en betrouwbare opvangfamilies te selecteren en te begeleiden.” Dat laatste moet zorgvuldig gebeuren en vraagt veel inzet van medewerkers, weet Joosse uit ervaring. „Alleen zo wordt voorkomen dat teruggekeerde kinderen alsnog worden verwaarloosd, uitgebuit of zelfs misbruikt.”
Overigens gaat het de overheid bij dit project niet in de eerste plaats om het welzijn van de kinderen, weet Joosse, maar om het behoud van de traditionele cultuur van het land. Die zou door het onderwijs en de opvoeding in de weeshuizen ondermijnd worden.
Stéphanos weigert vooralsnog aan dit overhaaste programma mee te doen, en ook andere weeshuizen hebben op de rem getrapt. Of dit uitstel ook tot afstel zal leiden? Dat verwacht Joosse zeker niet. „Het einde van het verschijnsel weeshuis in zijn huidige gedaante is onvermijdelijk.” Joosse rouwt er niet om, want opvang in de dorpen –mits goed voorbereid– is ook wat hem betreft het beste. „Ik heb me erover verbaasd hoe kinderen opbloeiden zodra ze waren teruggekeerd in de dorpen waar ze vandaan kwamen.”
Genoeg redenen om weeshuizen te sluiten
Er zijn wereldwijd veel weeskinderen. Wat is erop tegen om voor hen weeshuizen te bouwen? Genoeg om ze te sluiten, zeggen critici.
Lotte Ghielen stelt tijdens voorlichtingsavonden weleens de vraag waarom er in Nederland vrijwel geen weeshuizen meer zijn. „Dat zet mensen aan het denken”, zegt ze. Want weeskínderen zijn er nog wel, ook al zijn het er minder dan honderd jaar geleden.
Ghielen is coördinator van Better Care Network Netherlands, een netwerk van organisaties „dat zich inzet voor kinderen zonder (goede) ouderlijke zorg.” Ze is ervan overtuigd dat er grote nadelen kleven aan de opvang in weeshuizen. De 2 miljoen kinderen die wereldwijd nog in dergelijke tehuizen zitten, zouden veelal beter af zijn bij opvang in een gezin.
Hechtingsproblematiek noemt Ghielen als een van de grootste problemen van weeshuizen. „Kinderen treffen er enkel verzorgers die geen van allen continue aanwezig zijn”, zegt ze tijdens een gesprek in Den Haag. „De enige constante factor zijn de andere kinderen. Daardoor is er geen sprake van de noodzakelijke hechting met een vaste volwassene.”
Margot Klute van Stichting Wereldkinderen, die ook is aangeschoven, knikt. „En wat als de kinderen zestien jaar oud zijn en het kinderhuis verlaten? Wie hebben ze dan nog om op terug te vallen?” Volgens Klute bestaan daar lang niet altijd ideeën over bij de beheerders van de weeshuizen.
Daarbij komt nog dat weeshuizen geregeld het toneel van misstanden zijn. Bekend is het probleem van seksueel misbruik. Maar er zijn ook voorbeelden van tehuizen die uit puur geldelijk gewin worden geëxploiteerd. De eigenaren verdienen bijvoorbeeld goed geld aan toeristen die tegen betaling vrijwilligerswerk komen doen. Of ze laten de kinderen optredens verzorgen voor mensen van buitenaf.
„Dat zijn extreme voorbeelden”, zegt Ghielen. „Maar het gebeurt. In Nepal zijn verhalen bekend van tussenpersonen die kinderen weghalen op het platteland en hun een mooie toekomst in de stad beloven. Ze belanden vervolgens in een weeshuis.”
Daarmee ligt direct een belangrijk probleem op tafel: dat veel bewoners van weeshuizen helemaal geen weeskinderen zijn. Volgens schattingen heeft zo’n 80 procent van de bewoners van de tehuizen nog één of beide ouders. „We spreken dan ook liever van kinderhuizen”, zegt Ghielen.
Vaak is het de armoede die ouders ertoe drijft hun kinderen naar een weeshuis te brengen. Ouders zien zo’n instelling als een plek waar in alle basisbehoeften voorzien wordt, zoals onderdak en eten, maar ook in scholing en medische zorg.
Armoede is ook de reden dat veel ontwikkelingsorganisaties weeshuizen openhouden. Ze denken dat arme gemeenschappen baat hebben bij de tehuizen. Ghielen noemt Cambodja, waar ze zelf heeft gewoond en gewerkt. „Het aantal weeshuizen neemt er toe, terwijl het aantal weeskinderen al jaren daalt. Dat is een heel merkwaardige beweging.”
Of kinderhuizen altijd verkeerd zijn? Ghielen en Klute kunnen zich situaties voorstellen waarin een kindertehuis een goede tijdelijke oplossing is, zoals na een grote natuurramp of oorlog, waarbij veel mensen ineens wegvallen.
Klute noemt de ebola-uitbraak in West-Afrika, waar opvang voor zulke kinderen in een tijdelijk opvanghuis echt nuttig was. „Het programma moet er echter altijd op gericht zijn dat de kinderen zo snel mogelijk weer naar familie of pleegouders kunnen.”
Donoren
Hun pleidooi steunt op breedgedragen wetenschappelijk onderzoek, waaraan onder anderen de Leidse hoogleraar gezinspedagogiek Rien van IJzendoorn heeft meegewerkt. „Er is wereldwijd sprake van een brede consensus dat weeshuizen niet passen bij het leven van een kind”, stelt hij.
Van IJzendoorn denkt dat weeshuizen ooit zijn ontstaan vanuit het ideaal „om ontaarde en ontwortelde jeugd een betere opvoeding te geven en vooral: om ze van de straat en weg van de samenleving te houden.” Nu lijkt het ideaal echter vooral in een ‘goede’ besteding van ontwikkelingsgeld te liggen, moppert hij. „Dan is het geld letterlijk in beton gegoten en schijnbaar nuttig besteed.” ‘Zachte’ voorzieningen als ondersteuning van pleeggezinnen doen het veel minder goed bij donoren.
De Verenigde Naties stelden in 2009 internationale richtlijnen op voor de opvang van kinderen die niet bij hun ouders kunnen wonen. Daarin wordt gepleit voor opvang in een gezinssituatie, of eventueel in kleinschalige groepen. Kinderhuizen gelden als allerlaatste mogelijkheid.
Intussen zitten er echter 2 miljoen kinderen in weeshuizen. Een weeshuis openen is één ding, maar sluiten is ook wat. Hoe reëel is het al die kinderen alternatieve opvang te kunnen bieden? „Het zal een lastige klus worden, over een lange periode”, erkent Van IJzendoorn. „We zullen vooral moeten investeren in scholing van professionals die de toekomstige pleeggezinnen kunnen zoeken en enige tijd begeleiden.”
Klute wijst erop dat veel afhangt van de sturing vanuit de overheden. „In Zuid-Afrika werkt de overheid actief mee, maar in landen als Congo en India nog maar beperkt.”
Maatwerk
Ghielen noemt de sluiting van kinderhuizen „een heel ingewikkeld en precair proces.” „Het is maatwerk: elke lokale situatie vraagt om een andere werkwijze.”
Intussen erkent ze dat alle problemen met een dergelijke overgang niet zijn opgelost. Ook in pleeggezinnen of bij familie kunnen kinderen worden verwaarloosd of uitgebuit. Van IJzendoorn noemt Roemenië als schrikbeeld, waar onder druk van Europa alle weeshuizen gesloten moesten worden vanwege de „schandalig slechte omstandigheden in de tijd van Ceaușescu.” „Het gevolg van de overhaaste verandering was echter dat weeshuizen als het ware ondergronds gingen.”
Vrijwilligerswerk in weeshuizen: liever niet
Het is een populaire vakantiebesteding van veel betrokken tieners en twintigers: een tijdje meehelpen in kinderhuizen in Afrika, Latijns-Amerika of Azië. Mooi, die betrokkenheid.
Dat vindt Lotte Ghielen van Better Care Network Nederland ook. „Maar het belang van het kind staat voorop, en daarom zeggen wij toch nee tegen vrijwilligerswerk in kinderhuizen.”
Het grootste probleem is dat kinderen daardoor nóg meer gezichten om zich heen zien, die bovendien weer snel verdwijnen. Dat is niet bevorderlijk voor de hechting van het kind. Bovendien zijn veel vrijwilligers niet gekwalificeerd. Ghielen: „Waarom mag een 17-jarig meisje in Nederland zonder diploma’s niet in de jeugdzorg werken, maar in Kenia wel?”