Cultuur & boeken

Joodse arts had enige bescherming tijdens Tweede Wereldoorlog

Toen ik in 1979 de eerste beginselen van de interne geneeskunde door prof. Frenkel kreeg uitgelegd, wist ik niets van zijn traumatische oorlogsverleden. Omdat hij Joods arts was moest hij kiezen tussen deportatie, zelfmoord (hij droeg de cyaankalitablet al bij zich) of vluchten. Hij koos voor het laatste. Het werd zijn redding.

dr. A. A. Teeuw

7 May 2015 15:05Gewijzigd op 15 November 2020 18:46
Het beroep van arts bood Joden enige bescherming tijdens de Tweede Wereldoorlog. Foto uitg. Boom
Het beroep van arts bood Joden enige bescherming tijdens de Tweede Wereldoorlog. Foto uitg. Boom

Hannah van den Ende, arts en docent public health, deed onderzoek naar de schrijnende omstandigheden van Joodse artsen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Door bronnenonderzoek kwam ze meer dan 500 artsen op het spoor en sprak ze met ruim 200 nazaten. Verder interviewde ze zeven artsen en twaalf medisch studenten uit die tijd. Ze waren allemaal rond de 90 jaar. Een van hen, zo vermeldt het blad Medisch Contact, was tijdens haar promotieplechtigheid aanwezig: Carel Wolff, 101 jaar oud.

Maar zijn de herinneringen van deze hoogbejaarden betrouwbaar? Terecht stelt Van den Ende deze vraag en ze erkent dat persoonlijke ontwikkelingen het geheugen kunnen kleuren. Desondanks boden deze gesprekken een goede aanvulling op de talloze teksten, aantekeningen en andere schriftelijke bronnen, waardoor de auteur een realistisch en betrouwbaar beeld van de oorlogsjaren weet neer te zetten. Dat beeld is –en dan vat ik het boek direct al samen– net iets minder somber en verschrikkelijk dan dat van de andere Joden.

Want driekwart van de Nederlandse Joden is omgekomen in de vernietigingskampen. Gedurende de oorlog sloot het net zich steeds nauwer en werden de deportaties steeds schaamtelozer en onmenselijker. Was een medische afkeuring aanvankelijk voldoende om vrijgesteld te worden van deportatie, in de loop van de oorlog bleek dat geen enkele waarde meer te hebben. Bood het verblijf in een ziekenhuis in eerste instantie nog enige bescherming tegen wegvoering, vanaf 1942 waren alle patiënten vogelvrij. Alleen degenen die spoedig zouden overlijden, werden niet afgevoerd.

Kijken we daarentegen naar de Joodse artsen, dan bood het beroep enige bescherming. Zestig procent van hen heeft de oorlog overleefd. De meesten van hen bleven trouw aan hun professie, ondanks de immense druk en toenemende restricties, omdat ze het niet beschouwden „als een baan, maar als een bestaan.”

Morele bagage

Over Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog is veel geschreven. Denk aan de veelomvattende studie van Loe de Jong. Dat geldt ook voor Gestapo-artsen (niet-Joden). Met verbazing heeft menig historicus zich afgevraagd hoe een wrede kamparts na werktijd in een zorgzame huisvader kon veranderen. Blijkbaar kunnen mensen dat, en artsen nog het meest. Artsen zijn in staat om mee te draaien binnen een vernietigingsysteem en daarmee alle ethische codes terzijde te schuiven.

Maar hoe gingen Joodse artsen met hun morele bagage om? Bleven zij trouw, ondanks de onmenselijke omstandigheden, aan de morele principes die ze vanuit de Thora of de eed van Hippocrates hadden meegekregen?

Deze laatste vragen vormen de meerwaarde van dit boek. De auteur geeft namelijk niet alleen informatie over het wel en wee van Joodse artsen tijdens de oorlogsjaren, maar probeert ook inzicht te geven in hun morele handelen. Mocht je bijvoorbeeld als Joodse arts meewerken aan keuringen waarbij andere Joden geselecteerd werden voor deportatie? Als je niet meewerkte nam een NSB-arts je plaats in, en werd bijna iedereen goedgekeurd.

Een ander voorbeeld. Mocht je een gezonde persoon ziek maken om tewerkstelling te voorkomen? Soms was de toegebrachte ziekte fataal, wanneer de opzettelijke toegediende hartmedicatie –om veranderingen in het ecg (elektrocardiogram) zichtbaar te maken– een dodelijke ritmestoornis veroorzaakte. Nog een voorbeeld. Mocht je een zelfmoordpil gebruiken om daarmee de gaskamer te ontlopen?

De Joodse arts Hermanus Pinkhof (vader van de schrijfster Clara Asscher-Pinkhof, en bij medici bekend vanwege zijn ”Geneeskundig woordenboek”) schreef veelvuldig over deze vraagstukken. Ondanks zijn afwijzende houding zagen enkele van zijn kinderen geen andere weg dan het innemen van een cyaankalitablet.

Groot aanpassingsvermogen

Het onderzoek van Hannah van den Ende laat zien dat goed en kwaad in oorlogstijd nog lastiger zijn te duiden dan in vredestijd. Lees bijvoorbeeld de brief die huisarts Lankhout richtte aan de heer Verwey. Verwey, belijdend christen en waarnemend secretaris-generaal van het departement van Sociale Zaken, had zijn handtekening gezet onder een circulaire waarin het Joodse artsen werd verboden om nog langer patiënten te behandelen. Lankhout schreef: „Uw handtekening daaronder te vinden, van u, die een ernstig, christelijk man zijt, voor wien godsdienstzin en naastenliefde geen lippenbelijdenis is, (…) wekte mij bevreemding.” Het mocht niet baten. Verwey handhaafde zijn besluit, maar binnen bepaalde marges probeerde hij wel het beleid van de bezetter te saboteren.

Dit boek bevat een schat aan historisch materiaal, wat kenmerkend is voor een geschiedkundig proefschrift. Maar voor de verhaallijn zijn de talloze feiten en citaten niet altijd verhelderend. Wat deze studie wel duidelijk laat zien is dat veel mensen een buitengewoon groot aanpassingsvermogen hebben om onder bizarre omstandigheden te overleven. Sommige artsen bleven zelfs moreel hoogstaand handelen, ondanks alle maatregelen van de bezetter. Anderen daarentegen verlaagden zich en haalden financieel gewin uit de nood van hun medemens. Wat dat betreft is er weinig veranderd.


Boekgegevens

Vergeet niet dat je arts bent. Joodse artsen in Nederland 1940-1945, Hannah van den Ende; uitg. Boom, Amsterdam, 2015; ISBN 978 94 6105 569 9; 429 blz.; € 29,90.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer