”Misschien Esther” beschrijft zoektocht naar Joodse voorouders
Schrijfster Katja Petrowskaja werd geboren in 1970 in Kiev (Oekraïne) en woont nu in Berlijn. In 1989 maakt ze haar eerste reis naar het buitenland, naar de Poolse hoofdstad Warschau, omdat daar in 1905 haar grootmoeder Rosa werd geboren.
Later bezoekt ze andere steden, zoals Kalisz in Midden-Polen, waar ook haar voorouders hebben gewoond. In Kalisz doet ze een schokkende ontdekking: „De mensen liepen in een rap tempo, het miezerde nog steeds, en niemand leek te weten dat enkele straten van de stad waren geplaveid met de grafstenen van de oude Joodse begraafplaats.” Al tijdens de oorlog werden de Joodse grafstenen in vierkante stukken gezaagd en op de straten gelegd, met de achterkant naar boven. Toen er na de oorlog nieuwe leidingen werden gelegd, werden enkele stenen met de voorkant naar boven teruggeplaatst, de Hebreeuwse letters daarmee opnieuw zichtbaar makend.
Het plaveisel van de geschiedenis, met af en toe enkele letters die betekenis hebben: dat is een goed beeld voor de zoektocht van Petrowskaja. Daar slaat ook de titel van haar roman op: ”Misschien Esther”. De tijd doet de naam vervagen. Het zijn vaak kleine stukjes informatie die Petrowskaja in contact brengen met mensen die bijvoorbeeld haar grootouders hebben gekend. Ze ontdekt dat Rosalia Krzewina-Ovdijenko, haar grootmoeder van moeders zijde, in 1941 uit Kiev vluchtte en na lange omzwervingen werk vond in de zuidelijke Oeral.
In Kiev was oma Rosa directrice van de doofstommenschool geweest. In de Oeral kreeg zij de opdracht om een weeshuis voor 200 kinderen te bouwen. Haar vader, Osjel Krzewin, had zelf in Warschau tot 1915 een internaat voor doofstomme kinderen gehad. Hij werd als genezer gezien. De familie van moeders kant had veel doofstomme kinderen van hun stigma weten te bevrijden. Voor Petrowskaja is deze familietraditie van grote betekenis. Zij kan die naar waarde schatten vanuit haar eigen pogingen om als Russischsprekende jonge vrouw andere talen, zoals het Duits, te leren en ook vertrouwd te worden met de taal van het Joodse geloof.
Ravijn Babi Jar
Oma Rosa is een belangrijk oriëntatiepunt in Petrowskaja’s boek. Zij woonde tijdens de jeugd van de schrijfster in Kiev in het gezin van Petrowskaja’s ouders. Oma Rosa was de verbindingsschakel tussen de tijd vóór de moord op de Joden door de nazi’s en de jaren na de nederlaag van de Duitsers. Van steden zoals Warschau waren slechts ruïnes overgebleven. Van de Joden van Midden- en Oost-Europa waren maar weinigen nog in leven.
Tot hen behoorde oma Rosa. Zij was met haar kinderen uit Kiev weggevlucht toen de Duitse troepen naderden. Hoe wijs dat was, bleek in oktober 1941 toen een Duits Sonderkommando met hulp van de West-Oekraïense politie alle 33.771 in Kiev overgebleven Joden samendreef en naar het ravijn Babi Jar (letterlijk: Vrouwenravijn) liet lopen, waar zij werden doodgeschoten en in de diepte werden gegooid. Katja’s overgrootmoeder Anna, die nauwelijks kon lopen, en haar oudtante Ljolja meenden dat de Duitsers wel blij zouden zijn om Jiddischsprekende taalverwanten te ontmoeten. Zij werden meteen vermoord.
De lotgevallen van oma Rosa en haar kinderen en kleinkinderen zijn waardevol als bijzonder levensverhaal. Ze zijn ook typerend voor een veel bredere ontwikkeling naar secularisatie en identificatie met de Sovjet-Unie. Van het Joodse geloof was in de generatie van Petrowskaja’s grootouders en ouders zeer weinig overgebleven. Pas bij Petrowskaja’s broer ontwikkelt zich een sterke liefde voor het orthodoxe Jodendom. Zijzelf blijft sceptisch ten opzichte van het gelovige Jodendom, maar vereenzelvigt zich meer en meer met de geschiedenis van haar voorouders. Typerend zijn als onderliggende tekst de Bijbelcitaten uit het Oude en het Nieuwe Testament waarmee de schrijfster haar denken en voelen markeert.
Familienaam
De geschiedenis van de twintigste eeuw heeft grenzen verlegd en steden en dorpen omgedoopt. Ook in de familie van Petrowskaja gebeurt dat. Haar familienaam en ook haar voornaam zijn allerminst Joods. Hoe zit dat? De oorspronkelijke naam van Petrowskaja’s familie van vaders kant is: Stern. Waarom noemde Semjon Stern zich op een gegeven ogenblik Semjon Petrovski?
Petrowskaja ontdekt dat een broer van haar grootvader, Judas Stern, in 1932 in Moskou de Duitse diplomaat Fritz von Tvardvski vermoordde en door de rechter ter dood werd veroordeeld. In de kranten van destijds is deze gebeurtenis na te lezen. Semjon Stern veranderde als enige van zijn familie zijn naam, al bleef hij net als zijn broers en zussen in Odessa wonen: „Toen Semjon tijdens de Revolutie bij het verzet was gegaan, had hij de schuilnaam Semjon Petrovski aangenomen, en toen de bolsjewieken aan de macht kwamen, keerde hij niet terug naar zijn oude naam Sjimon Stern, maar hield de nieuwe aan, dat is ons althans verteld. Dankzij hem en de Revolutie draag ook ik die mooie lange naam, afkomstig uit de lage Russisch-orthodoxe clerus. (…) Ik zal nooit een Stern worden. Semjon beleefde een revolutionaire doop, die de eenvoudige mensen gelijkgerechtigheid beloofde, daarin is Jood noch Griek, daarin is noch dienstbare noch vrije, daarin is geen man en vrouw, want gij allen zijt mensen en proletariërs.”
Dit laatste citaat is afkomstig uit de brief van Paulus aan de Galaten (Gal. 3:28). Het slot van het citaat is vervangen door een socialistisch begrip. Of de schrijfster zich werkelijk met de communistische revolutie vereenzelvigt of zich er ironisch van distantieert, blijft onduidelijk.
Dodenmarsen
De laatste hoofdstukken van dit boek zijn gewijd aan de andere grootvader, oma Rosa’s man Vasili Ovdijenko, en diens verblijf in concentratiekamp Mauthausen bij Linz. Daarmee vult dit boek nog meer gaten in het Europa van de Jodenmoord. Deze grootvader overleefde de gruwelijke dodenmarsen, maar hij keerde na 1945 niet terug naar zijn gezin. Hij kon niet bij zijn familie blijven, „niet bij zijn dochters en zijn vrouw Rosa, wier moeder en zusters in Babi Jar liggen, wat iemand voor altijd Joods maakt, ik weet dat zijn mislukte terugkeer iets met de dodenmars van de Hongaarse Joden te maken had.” En Katja Petrowskaja zelf? Wat heeft haarzelf „voor altijd” Joods gemaakt? Het moet alles met het schrijven van dit boek te maken hebben.
Boekgegevens
Misschien Esther, Katja Petrowskaja; uitg. De Bezige Bij, Amsterdam/Antwerpen, 2015; ISBN 978 90 2348 729 6; 238 blz.; € 19,90.