Commentaar: Heeft kerkelijke schuldbelijdenis over oorlogsverleden zin?
Hoe komen „bevindelijk gereformeerden” in het reine met hun (oorlogs)verleden? Door nog meer historische studies te schrijven – à la het proefschrift ”Oude waarheid en nieuwe orde” waarop E. G. Bosma vorige week promoveerde? Of moeten zij ook als kerk iets zeggen? Of als scholenbond? Als SGP? Schuld belijden misschien?
Nadat er zaterdagmorgen, tijdens een EMG-symposium naar aanleiding van Bosma’s studie, vier referaten waren gehouden, opende prof. dr. F. A. van Lieburg met vragen als deze de forumbespreking. Later probeerde hij het nog een keer.
Het antwoord bleef echter uit. Terwijl zich onder de vele aanwezigen toch meer dan één predikant en (bekende) SGP’er bevonden.
Nu hadden Van Lieburgs vragen wel iets weg van de knuppel in het hoenderhok. Maar toch, ze liggen er – ook die rond een eventueel belijden van schuld.
„Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren”, leerde Christus Zijn discipelen bidden. „Dat is”, zegt de Heidelbergse Catechismus: „Wil ons, arme zondaren, al onze misdaden, en ook de boosheid, die ons altijd aanhangt, om des bloeds van Christus’ wil niet toerekenen (…).”
Niet onbelangrijk is hier de vraag: wélke schuld hebben bevindelijk gereformeerden als het gaat om de oorlog? Want je kunt wel schuld belijden –de roep om excuses klinkt de laatste jaren veelvuldig, op allerlei terrein– maar dan moet je ook schuld hebben en je ook nog eens –bevindelijk– schuldig wéten.
Ligt er schuld omdat het zo weinig tot verzet kwam? Schuld omdat er duidelijk een blinde vlek was voor het satanische karakter van het nazisme? Hoe kwam het dat mensen als dr. K. H. Miskotte en dr. J. Koopmans dit wél doorgrondden, ook in zijn gruwelijke consequenties, en heel wat bevindelijk gereformeerde voormannen niet of veel minder?
Misschien is het goed de vraag onder ogen te zien of –ook– ‘wij’ ons schuldig gemaakt hebben aan zwíjgen, aan nietsdoen, en dan met name ten aanzien van het Joodse volk. Zeker, bevindelijk gereformeerden anno 2015 leven na Auschwitz en voor velen uit hun voorgeslacht moet hebben gegolden: „Wij weten niets van hun lot” (prof. B. E. van der Boom). Maar ook ‘wij’ toonden ons niet bepaald happig om de grens te openen voor Joden die, wanhopig, nazi-Duitsland probeerden te ontvluchten. Ook ‘wij’ gaven zomaar de namen van Joodse scholieren door aan de bezetter. En vonden dat wat de Joden overkwam zij toch eigenlijk wel aan zichzelf te wijten hadden: „Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen.”
Dat hier schuld ligt, is zeker. Al wist ook menig bevindelijk gereformeerde destijds: wie de Joden, Gods oogappel, aanraakt, gaat er vroeg of laat zelf aan.
Het zou zo verkeerd niet zijn als kerken, SGP, VGS (de vroegere scholenbond) en –om maar dicht bij huis te blijven– uitgeverij De Banier, Bosma’s dissertatie ter hand zouden nemen, de feiten onder ogen zouden zien, en zich de vraag zouden stellen: Ligt er onbeleden schuld?
Dat zoiets, na zeventig jaar, op waardige wijze kán, bleek zaterdag.