Rubriek Selderhuis: Dat ik toch vroom mag blijven
Het begrip ”vroom” heeft nogal eens de klank van ”schijnheilig” gekregen. Als iemand een vrome broeder wordt genoemd, is dat vaak geen compliment. Dat is jammer, want het is zo’n mooi woord.
Om van de negatieve klank af te komen, wordt doorgaans over spiritualiteit gesproken als vroomheid wordt bedoeld. Dat klinkt ook mooi, maar het heeft iets vaags. Daarom spreek ik toch liever over ”vroomheid”, en dan over vroomheid zoals die spreekt uit de gebedspraktijk die in twee nieuwe publicaties wordt genoemd. De eerste is een bundel studies over ”libri vitae”, letterlijk: ”boeken des levens”. Daarmee worden middeleeuwse boeken bedoeld waarin de namen staan van overleden gelovigen, naar analogie van het boek des levens waar in Openbaring over wordt gesproken.
Deze boeken werden met name in kloosters bijgehouden en verplichtten de kloosterlingen te bidden voor de overledenen. De doden mochten niet vergeten worden en hadden de voorbede van de nog levenden nodig, was de gedachte. Luthers Reformatie verwierp terecht deze opvatting, maar toch spreekt uit deze oude boeken een diepe vroomheid: het besef dat een mens eens voor Gods rechterstoel komt te staan en dat hij daar in leven en sterven rekening mee moet houden.
Tussen Rome en Reformatie was er ook geen verschil met betrekking tot de overtuiging dat er een leven na dit leven is. Wel over de vraag of er een vagevuur bestond en of de levenden op aarde nog iets kunnen betekenen voor iemand die gestorven is. De Britse theoloog Gergely Juhász gaat uitvoerig in op deze materie. Aan de hand van een conflict tussen de Engelse reformator en Bijbelvertaler William Tyndale (ca. 1494-1536) en zijn collega George Joye (ca. 1495-1553) over de vertaling van het Griekse woord voor ”opstanding”, behandelt hij verschillende visies van rooms-katholieken en reformatoren op het leven na dit leven. Het gaat daarbij over de onsterfelijkheid van de ziel, over gebeden voor gestorvenen en over de zielenslaap. Opvallend is de grote variatie die er ook onder hervormers over deze vragen bestond. Juhász heeft er goed aan gedaan dit alles eens op een rijtje te zetten. Dat is niet alleen uit historisch oogpunt van belang, maar het stimuleert ook om vandaag de dag nog eens goed na te denken over onze omgang met sterven en de dood.
Van Luther is vaak gezegd dat hij weinig aandacht besteedde aan het werk van de Heilige Geest. Zelfs dat de moeite die hij had met de wederdopers –die wel erg veel over de Geest spraken– hem kopschuw heeft gemaakt voor iedereen die over de Heilige Geest sprak. Nu hield Luther aan de dopers wel een theologische tic over, maar in ”De libertate et servitute spiritus” laat de Braziliaanse theoloog Martin Dietz toch overtuigend zien hoe fundamenteel de pneumatologie (de leer over de Heilige Geest) is voor het werk van Luther. Dietz toont dit aan door een analyse van Luthers bekende boek ”Over de vrijheid van een christenmens”. In dat werk gaat het om de bevrijdende kracht van Christus’ werk, die ons vrijmaakt van schuld en ons bevrijdt tot een dienstbaar leven. Dat alles kan volgens Luther alleen maar in ons leven gebeuren door het werk van de Heilige Geest; Hij is het ook Die ons helpt om te strijden tegen alles wat er nog aan zonde in ons overgebleven is.
Dat het werk van de Geest bij Luther aandacht kreeg, is ook duidelijk zichtbaar geworden in het Duitse piëtisme, dat vooral door Luther is beïnvloed. Over deze fascinerende en stimulerende vroomheidsbeweging verscheen ”A Companion to German Pietism, 1660-1800” onder redactie van de Canadese wetenschapper Douglas Shantz. In zestien hoofdstukken beschrijven evenzoveel deskundigen de inhoud en de invloed van het Duitse piëtisme. De beweging zocht naar vernieuwing van kerk en geloof door niet alleen aandacht te vragen voor de kracht van het Woord, maar ook door de noodzaak en de rijkdom van het werk van de Heilige Geest aan de orde te stellen. Deze toch al mooie bundel wordt nog verrijkt door een prachtige studie van historicus Fred van Lieburg over de Nederlandse factor in het Duitse piëtisme. Zoals we nu tulpen en voetballers aan onze oosterburen leveren, bezorgden we hun destijds een stuk gezonde vroomheid.
Hoewel het de puriteinen aanvankelijk ging om een pure liturgie, dat wil zeggen om een liturgie vrij van rooms-katholieke elementen, zijn ze toch vooral bekend geworden door een prediking en een levenspraktijk die gestempeld waren door een diepe geloofsbeleving. Tot de vaders van dit puritanisme behoort vooral William Perkins (1558-1602), over wie een nieuw boek verscheen. De Amerikaanse historicus W. B. Patterson beschrijft Perkins niet zozeer als puritein, maar als iemand die meegeholpen heeft om de kerk van Engeland profiel te geven. Toch gaat hij wel in op Perkins’ spreken over het geweten. God spreekt door Zijn Geest in het geweten van de mens en overtuigt de mens van schuld, stelde Perkins. Hier treedt de Heilige Geest op als aanklager, maar met als doel de mens die zich schuldig weet ertoe te brengen de genade in Christus te zoeken.
Deze zelfde vroomheid is te vinden in het exegetische werk van Jonathan Edwards (1703-1758), de invloedrijke Amerikaanse puritein over wie steeds weer nieuwe boeken verschijnen. Een van die boeken is de studie van de Amerikaanse kerkhistoricus David Barshinger over Edwards’ uitleg van de Psalmen. Edwards stond in de traditie van Luther, die zei dat we in de Psalmen de gelovigen in het hart kijken, maar ook in die van Calvijn, die de Psalmen niet alleen op het gelovige individu, maar ook op de kerk als het volk van het verbond betrok. Juist dat laatste voorkwam dat de vroomheid die Edwards voorstond individualistisch werd.
Mooie dingen zegt Barshinger over hoe Edwards eigen vroomheid gevoed en bepaald werd door een intensieve omgang met de Psalmen. Studies als deze helpen weg te komen van een negatieve bijklank van het woord ”vroomheid”, zeker ook omdat Edwards zich niet uit de wereld terugtrok, maar actief deelnam aan filosofische, politieke en kerkelijke discussies.
”Libri Vitae. Gebetsgedenken in der Gesellschaft des Frühen Mittelalters”, Dieter Geuenich, Uwe Ludwig (red.); uitg. Böhlau Verlag, Keulen; ISBN 978 3 412 20943 8; 464 blz.; € 52,90; ”Translating Resurrection. The Debate between William Tyndale and George Joye”, Gergely M. Juhász; uitg. Brill, Leiden; ISBN 978 90 04 24894 6; 550 blz.; € 154,-; ”De libertate et servitute spiritus. Pneumatologie in Luthers Freiheitstraktat”, Martin Timoteo Dietz; uitg. Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen; ISBN 978 3 525 56413 4; 306 blz.; € 89,99; ”A Companion to German Pietism, 1660-1800”, Douglas H. Shantz; uitg. Brill, Leiden; ISBN 978 90 04 22609 8; 572 blz.; € 172,-; ”William Perkins & the Making of a Protestant England”, W. B. Patterson; Oxford University Press, Oxford; ISBN 978 0 19 968152 5; 266 blz.; £ 65,-; ”Jonathan Edwards and the Psalms”, David P. Barshinger; Oxford University Press, Oxford; ISBN 978 0 19 939675 7; 472 blz.; £ 48,-.