Léon Berben pleit voor spannende Sweelinck
Sweelinck: voor veel mensen staat die naam model voor saaie en langdradige muziek. Léon Berben wil met zijn nieuwste project laten horen dat de klavierwerken van de ”Orpheus van Amsterdam” ook sprankelend en spannend kunnen klinken.
Léon Berben (44) –geboren in Heerlen, woonachtig in Keulen– leeft van het concerteren op orgel en klavecimbel. Kerkorganist is hij niet. „Ik ben de meeste weekenden weg voor concerten, over de hele wereld. Bovendien kan ik dat helemaal niet: het begeleiden van een gemeente.” Z’n handen gaan verontschuldigend omhoog: „Dat heb ik nooit geleerd.”
In zijn concertpraktijk beperkt Berben zich tot oude muziek van vóór 1800: van componisten als Frescobaldi, Lübeck, Praetorius, Byrd en vooral Bach. „Ik speel wel eens Duruflé of Messiaen. Maar dan thuis, niet in het openbaar.”
Nadat recent van zijn hand een aantal cd’s met werken van Wilhelm Friedemann en Johann Sebastian Bach verscheen, kwam nu op het Duitse label Aeolus een fraaie 6 cd-box uit met opnamen van alle klavierwerken van Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621), gespeeld op orgel en klavecimbel.
Waarom Sweelinck?
„Die vraag kwam bij Aeolus vandaan. Ze wilden een groter project met mij. Zelf had ik Buxtehude wel leuk gevonden. Zij wilden echter graag de complete Sweelinck.” Lachend: „Ze dachten blijkbaar dat ik die muziek wel goed kan spelen.”
U hebt wel wat met Sweelinck.
„Iedere klavecinist heeft wat met Sweelinck. Het is gewoon heel goede muziek; er zitten geen slechte stukken tussen. Ik heb in Heerlen vanaf mijn 10e orgelles gehad, en daarbij was er veel aandacht voor oude muziek. Ook van Sweelinck. Als kind begin je dan met de liedvariaties; de niet-koraalgebonden werken zijn wat lang voor een beginneling. Maar ik vond het altijd al heel spannende muziek. Ik had ook pianoles en speelde Beethoven en Chopin. Maar die muziek op een moderne piano, dat vond ik niet mooi, niet echt interessant. Het orgel daarentegen fascineerde me. En toen ik op m’n 14e voor het eerst klavecimbel speelde, vond ik dat zó geweldig, dat ik wist: ik word klavecinist. Ik weet het: het klavecimbel heeft nog steeds een vrij negatief imago. En er zijn ook veel slechte klavecinisten. Maar het instrument is allesbehalve saai. Het is zó dynamisch. En zo veel subtieler nog dan een orgel.”
Onder anderen Gustav Leonhardt en Ton Koopman waren uw leermeesters. Volgt u hen in de manier waarop u Sweelinck speelt?
„Ik was inderdaad de laatste klavecimbelleerling van Gustav Leonhardt.” Lachend: „Maar ik was het nooit met hem eens. Ik weet nog dat ik het stuk ”Paduana Lachrymae” van Sweelinck voor hem speelde. Heel pathetisch. Zijn reactie: Dat heb je mooi gedaan, maar het is niet mijn manier. Zo was Leonhardt: alleen zijn eigen interpretatie was de goede. Heel jammer. Ik was eigenwijs en ontwikkelde mijn eigen spoor. Toen ik bij Ton Koopman kwam, was ik een stuk ouder. Ik ging naar hem toe om bepaalde dingen te leren. Dat was het goede recept. Koopman speelt altijd met veel versieringen. Misschien heb ik daarvan een en ander overgenomen.”
Calvinistisch
Het is niet voor het eerst dat het complete klavierwerk van Sweelinck op cd uitkomt. Vorig jaar verschenen in het kader van ”Het Sweelinck Monument” van Harry van der Kamp twee delen (zes cd’s) met de orgel- en klavecimbelwerken. Berbens opnamen waren toen overigens al gemaakt: die dateren uit de periode 2009-2011. Al eerder, in 2002, verscheen er een 9 cd-box op het label NM Classics.
Wat voegt u aan deze opnamen toe?
„In beide uitgaven wordt Sweelincks oeuvre door een groot aantal organisten en klavecinisten uitgevoerd. Persoonlijk vind ik dat nooit fijn. Ik houd namelijk niet van het spel van iedere speler. Neem de symfonieën van Mozart. Als ik die graag in de uitvoering van Harnoncourt beluister, dan gaat het me om de interpretatie van die ene dirigent. Díé wil ik horen.
Aan beide Sweelinckprojecten heeft Bernard Winsemius meegewerkt. Hij is altijd mijn lievelingsorganist geweest. Het liefst had ik gezien dat Winsemius alles had uitgevoerd. Zoals hij Sweelinck speelt! Daar kan ik urenlang naar luisteren. Hij heeft een heel natuurlijke omgang met deze muziek en kiest de goede tempi. Zijn uitvoering is sprankelend, zit vol leven.
De enige die, voor zover ik weet, de complete Sweelinck in z’n eentje heeft opgenomen, is Ton Koopman. Maar die opnamen dateren al uit het begin van de jaren 80 van de vorige eeuw. Toen speelde Koopman ook nog een beetje calvinistisch, wat afstandelijk, niet zo vrij.”
Hoe typeert u uw eigen interpretatie van Sweelinck?
„Ik speel deze muziek heel vrij. Ik denk dat dat moet, omdat volgens mij musici in die tijd ook zo gespeeld hebben. Ik doe bijvoorbeeld veel met versieringen. Niet óm het versieren. Maar omdat de muziek daar veel levendiger van wordt. Ik ben ook van mening dat je gedurende een stuk mag omregistreren en van klavier mag wisselen. Zulke wisselingen maken de architectuur van een stuk duidelijk. Neem Buxtehude of Reincken. Ik kan me niet voorstellen dat zulke componisten op hun eigen grote orgels in Lübeck of Hamburg niet zouden variëren in een grote koraalfantasie. Als je zo veel mogelijkheden hebt, dan wil je die toch gebruiken? Dat helpt een stuk toch verder?
Als het gaat om tempi: je moet goede redenen hebben om langzaam te spelen. Dat doe ik bijvoorbeeld bij ”Erbarm dich mein”. Dat is een klagend stuk. Maar als je ”Mein junges Leben hat ein Endt” langzaam gaat spelen, hoor je geen melodie meer. Veel stukken bij Sweelinck moeten virtuoos klinken. Dan moet je dat tempo overigens wel het hele stuk vol kunnen houden. Voor deze werken geldt dat ze pas interessant worden als je ze goed kunt spelen. En of dat dan authentiek is? Dat weet ik niet. Ik ben zoals ik ben. Maar ik doe er wel alles aan om er zo dicht mogelijk bij te komen: bronnen raadplegen, lezen, studeren.”
Veel mensen ervaren de muziek van Sweelinck als saai. Wat zegt u dan?
„Ik heb nog niet meegemaakt dat iemand na afloop van een concert zei dat hij Sweelinck saai vond. Kijk, bij Sweelincks muziek, maar ook bij bijvoorbeeld de Kunst der Fuge van Bach, moet je er als luisteraar voor gaan zitten, er de tijd voor nemen, actief zijn. Als uitvoerder moet ik van mijn kant mijn uiterste best doen om zo’n stuk interessant te maken. Daarbij wil ik iedere compositie apart behandelen en haar eigenheid benadrukken. Bij de werken die ik op orgel uitvoer, speelt dan ook nog het instrument een rol. Op een groter orgel speel je langzamer dan op een klein instrument. Ook qua registratie kijk ik iedere keer weer opnieuw: wat klinkt hier goed? Daarom heb ik geen registraties vermeld in het cd-booklet. Wat op het ene orgel mooi is, klinkt op een ander instrument helemaal niet.”
Wat is het mooiste klavierwerk van Sweelinck?
„Een van de mooiste stukken vind ik de Fantasia in g SwWV 270. De architectuur van dat stuk, en hoe die zich gedurende tien minuten ontwikkelt: die is heel sterk. Het maakt niet uit of je dit speelt op orgel of klavecimbel. Daarnaast vind ik ”Mein junges Leben hat ein Endt” een geweldig stuk: heel delicaat en verfijnd, met versieringen en loopjes. Als derde noem ik ”Erbarm dich mein”. Dat lied heeft zo’n sterke melodie. Altijd mooi!”
Drie orgels en een klavecimbel
Op zes cd’s speelt Léon Berben alle klavierwerken die aan Sweelinck worden toegeschreven. „Het oeuvre staat voor het grootste gedeelte vast. Bij een paar werken is iedereen het erover eens dat ze niet van Sweelinck zijn. Mijn uitgangspunt is dat ik ze meeneem tot bewezen is dat ze niet van Sweelinck zijn. Het zou jammer zijn om deze werken niet op te nemen.”
Een aantal werken kan op zowel orgel als klavecimbel gespeeld worden. „Als er geen pedaalpartij is, kun je kiezen. Ik heb de wereldlijke werken en de toccata’s allemaal op klavecimbel vertolkt. Dan kun je net wat sneller spelen en ben je wat vrijer. Bij de fantasieën heb ik per stuk gekozen. De grotere heb ik op orgel opgenomen; dan heb je net wat meer klankkleuren ter beschikking. Alles dubbel opnemen zou ook gekund hebben, maar dan werd de uitgave nog duurder. De verkoop is toch al moeilijk genoeg: wie gaat dit nu kopen?”
Op anderhalve cd staan de klavecimbelwerken, gespeeld op een kopie van een instrument van Johannes Ruckers uit 1624 die Berben zelf in bezit heeft.
Voor de overige werken koos Berben drie orgels in middentoonstemming uit. Twee cd’s zijn opgenomen op het drieklaviers orgel van Hans Scherer uit 1624 in de Stephanuskirche in het Duitse Tangermünde. „Een enorm mooi instrument, nog origineel. In zijn bouwwijze hanteerde Scherer de stijl van Niehoff, die het orgel van Sweelinck in de Oude Kerk in Amsterdam bouwde.”
Eén cd komt uit de Grote Kerk in het Noord-Hollandse Oosthuizen, waar een anoniem eenklaviers renaissanceorgel uit 1521 staat. „Heel klein, met een beperkte klavieromvang, zoals Sweelinck die ook had.”
De overige orgelwerken komen tot klinken op het drieklaviers orgel in de Sint-Jacobskerk in het Belgische Luik. Het betreft een instrument van Schumacher uit 1996, een reconstructie van het orgel van Sweelinck in de Amsterdamse Oude Kerk. „Een interessant project, waarover de meningen uiteenlopen. Dat toont aan dat het orgel een persoonlijkheid heeft.”
Het blijft altijd gissen hoe de instrumenten in Sweelincks tijd geklonken hebben, zegt Berben. „Sweelinck ging in 1604 voor de stad Amsterdam naar Antwerpen om een klavecimbel te kopen. Maar hoe dat geklonken heeft? Ook als een orgel uit het eind van de 16e eeuw stamt, is het maar de vraag wat de tijd met de klank gedaan heeft. Dus ook bij het nabouwen van instrumenten volgens de principes van toen, blijft het altijd slechts een benadering.”
Jan Pieterszoon Sweelinck – complete keyboard works – Léon Berben, organ & harpsichord; Aeolus (AE-11021); 6-cd; € 57,95;
Zie ook: