Belijdenis doen bepaald niet vanzelfsprekend
Het doen van belijdenis is bepaald niet vanzelfsprekend. Een oprecht jawoord kan alleen in afhankelijkheid van Gods genade worden afgelegd, stellen Cynthia en Richard.
In de achterliggende week is er veel geschreven over het doen van openbare belijdenis. Vanuit verschillende kanten is hierop gereageerd (RD 11-4, 14-4, 15-4 en 16-4). Echter nog niet door belijdeniscatechisanten zelf.
Ons doel met dit artikel is niet om een eventuele kant te kiezen in de discussie of om een statement te maken. We willen het geluid laten horen van hen waarover geschreven wordt: de belijdeniscatechisanten.
Betrokken
Wij zijn beiden opgegroeid in de Gereformeerde Gemeenten. Van kinds af aan zijn we bijzonder betrokken bij onze kerk; we voelen ons ermee verbonden. We hebben een prettige gemeente met erg veel jeugd. We hebben in de loop der jaren een fijne vriendengroep opgebouwd. In onze jonge jaren merkten we, onder andere op de jeugdvereniging, dat de kerk een veilige plek was om over het geloof te praten. Een plek waar twijfels gedeeld konden worden, maar waar ook ruimte was voor bemoediging.
We zijn allebei op een leeftijd gekomen dat het ‘normaal’ lijkt om belijdenis te gaan doen. Veel van onze leeftijdsgenoten hebben belijdenis gedaan of overwegen het de komende jaren te gaan doen. Toch heeft onze leeftijd ons er niet toe bewogen belijdenis te doen. We zijn beiden als kind gedoopt in onze gemeente. In de doop heeft God ons een teken, een zegel gegeven en hiermee ons gezegd: „Ik ben de Heere, uw God.” Met de doop zijn we apart gezet. Met het doen van belijdenis mogen we terugkomen op deze pleitgrond en mogen we nu openbare belijdenis doen.
Overeenkomsten
We hebben veel vrienden en kennissen buiten ons kerkverband. Beiden zijn we student aan een christelijke hogeschool waar we ook veel andere christenen ontmoeten. In de persoonlijke gesprekken met hen over het geloof en belijdenis doen zien we verschillen, maar ook overeenkomsten. De overeenkomsten betreffen vaak de fundament van het geloof.
Uit de gesprekken die we hebben met leeftijdsgenoten uit andere kerkverbanden zien we dat het draait om de kernvraag of we mogen geloven dat Jezus Christus voor onze zonden gestorven is. Voor beantwoording van die vraag maakt het niet direct uit in welk kerkverband je belijdenis doet. Omdat we actief lid zijn van ons kerkverband hebben we ervoor gekozen om juist in de Gereformeerde Gemeenten belijdenis te doen.
Genade
Geregeld krijgen we de vraag wat het doen van belijdenis voor ons betekent. Wij geloven dat het doen van belijdenis verder gaat dan alleen het onderschrijven van de leer.
De vragen van Voetius waarop wij ja mogen zeggen, vragen om een verantwoordelijke en christelijke levensstijl: „Belooft u dat u door Gods genade in de belijdenis van deze zaligmakende leer standvastig zult blijven, en in haar zult leven en sterven?” Het beantwoorden van deze vraag vereist meer dan instemming met de leer. We beseffen dan ook dat een jawoord hierop veelbetekenend is.
De belijdenisvraag maakt duidelijk dat God belijden in leven en sterven niet iets is wat we verdienen. Het is haast te groot om te kunnen en mogen doen. Gelukkig staat er: „door Gods genade.” Zonder deze genade kunnen we niet standvastig zijn.
We merken ook dat waar geloof gewerkt wordt, ook twijfel gezaaid wordt. Dat roept ontzettend veel vragen op en kan tot verwarring leiden. Dit vraagt van ons om iedere keer opnieuw in afhankelijkheid te leven en brengt ons als het goed is terug naar de Bron: Gods Woord.
Verantwoordelijkheid
In de aanloop naar het doen van belijdenis volgen we belijdeniscatechisatie. De lessen maken ons nog meer bewust van de gevolgen van het afleggen van geloofsbelijdenis. Het wordt duidelijk welke verantwoordelijkheden het met zich meebrengt.
Ondertussen zien we ook uit naar onze belijdenisdienst. We hopen dat –ondanks alle twijfel die er nog kan zijn– we belijdenis mogen doen zoals Paulus schrijft in Romeinen 10:10 en 11: „Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en met den mond belijdt men ter zaligheid. Want de Schrift zegt: Een iegelijk, die in Hem gelooft, die zal niet beschaamd worden.”
De auteurs zijn lid van een gereformeerde gemeente. Zij hopen op tweede pinksterdag openbare geloofsbelijdenis af te leggen.