Integriteitsbewaking politici kan beter
Het was een vreemde toestand, woensdag in de Tweede Kamer. Normaal gesproken trekt na de eedaflegging van een nieuw Kamerlid een stoet parlementariërs langs het feestvarken. Handje schudden, zoenen, bloemen. Maar bij de installatie van het onafhankelijke Kamerlid Houwers bleef het ijzig stil. Van de VVD-fractie was zelfs niemand in de zaal.
De achtergrond is bekend. Houwers trof deze maand een schikking met het openbaar ministerie –hij betaalde een boete van 4000 euro– omdat hij in het verleden fraude pleegde bij het afsluiten van een hypotheek. Om deze integriteitskwestie wilde de VVD hem niet als Kamerlid terug hebben, hoewel de Winterswijker als hoogste op de kandidatenlijst formeel het recht had om de net vertrokken volksvertegenwoordiger Verheijen (ook al weggegaan om een integriteitszaak!) op te volgen. Houwers zette echter door, waarop de VVD hem prompt royeerde. Zodat de ex-liberaal woensdag alleen nog als ”kleine zelfstandige” zijn plaats in de Kamer kon innemen.
„Zetelroof!” fulmineerde VVD-fractievoorzitter Zijlstra. En dat verwijt heeft enige grond.
Maar dat, voor dit moment, terzijde. De affaire-Houwers roept ook in een ander opzicht vragen op. Kunnen wij in Nederland eigenlijk politici van bésproken gedrag uit onze volksvertegenwoordiging weren?
Nee dus! Althans, slechts in beperkte mate. Het toezicht op de integriteit van volksvertegenwoordigers hebben we in ons land geheel bij de politieke partijen geparkeerd. Die hebben weliswaar integriteitsregels en -commissies, maar die hebben slechts een beperkte reikwijdte.
De VVD bijvoorbeeld kan personen die zich op enigerlei wijze misdragen hebben, weren van haar kandidatenlijsten. Maar daarna houdt het al snel op. Zeker, diezelfde partij kan, als een zittend Kamerlid de fout in gaat, een disciplinaire maatregel nemen. „Meneer Jansen u mag een halfjaar het woord niet voeren.” Maar wat als Jansen vervolgens uit de fractie stapt? Dan houdt alles op en heeft niemand meer grip op de recalcitrante politicus.
Ja, het is nog gekker. Als een partij zou besluiten iemand met een strafblad, zeg: Mohammed B., de moordenaar van Theo van Gogh, op haar kandidatenlijst te plaatsen en die persoon wordt gekozen, is er in Nederland geen wet of bepaling die dat tegenhoudt. Want iemand zijn passief kiesrecht ontnemen, dat doen we in ons land nagenoeg nooit.
Daarom zou het parlement zich eens moeten bezinnen op de vraag of het niet, net als in Engeland het geval is, zelf zou moeten beschikken over een instrument om een zekere tucht uit te oefenen op zittende parlementariërs. Het Britse House of Commons kent een Commissioner for Standards: een persoon die toezicht houdt op naleving van de gedragscode voor parlementariërs, onder meer ten aanzien van giften en bijbanen, en die ook disciplinaire maatregelen kan nemen. Waarom beschikt de Nederlandse volksvertegenwoordiging niet over zo’n instantie?
Toegegeven, mákkelijk is het allemaal niet. Dat toonde CDA-Kamerlid Omtzigt donderdagmiddag aan toen hij op een bijeenkomst van de stichting Eén Land Eén Samenleving refereerde aan het vroegere RKSP-Kamerlid Henk Ruyter. Die noemde in 1939, buiten de Kamer, Rost van Tonningen een „landverrader” en werd daarvoor gestraft met 25 gulden boete. Hadden we zo iemand, die daarna dus een strafblad had, uit de Kamer moeten zetten? vroeg Omtzigt retorisch.
Daarom, makkelijk is dit vraagstuk niet. Burgers beperken in de uitoefening van hun passieve kiesrecht ís een pad vol voetangels en klemmen. Maar dat ontslaat ons niet van de plicht over deze problematiek nog eens grondig na te denken. Om te bezien of er, in het belang van het imago van de politiek, toch geen route gevonden kan worden om enigszins grip te krijgen op grensoverschrijdend gedrag van gekozen, zittende politici. Want de verantwoordelijkheid hiervoor alleen bij politieke partijen leggen, schiet tekort.