Centsprent was voorloper van stripverhaal en poster
tekst dr. J. Exalto beeld Geheugen van Nederland
Gedrukte media zoals boeken en pamfletten zijn al eeuwenlang belangrijke dragers en overdragers van kennis, beschaving en ontspanning. Een recent verschenen standaardwerk vestigt de aandacht op een ander medium dat minstens zo belangrijk is geweest: de zogeheten centsprent, de voorloper van zowel de poster als de strip.
Nico Boerma, Aernout Borms en Jo Thijssen hebben zich decennialang toegelegd op het verzamelen van zogenaamde centsprenten. Hun omvangrijke collecties hebben zij intussen grotendeels gedoneerd aan culturele instellingen, waar ze als kostbaar erfgoed veilig worden bewaard en toegankelijk zijn voor bezichtiging en onderzoek. Maar deze drie heren hebben niet alleen een prachtige collectie opgebouwd en gul weggeschonken, ze hebben nog iets anders gedaan, en dat is misschien nog wel belangrijker.
Ze hebben zich, met de hulp van Alfons Thijs, grondig verdiept in het genre van hun fascinatie, en dat heeft geresulteerd in een opzienbarend standaardwerk van 1004 bladzijden. Opzienbarend, niet alleen wegens die omvang, maar vooral door het uitputtende karakter van hun inventarisatie van drukkers, uitgevers, houtsnijders en graveurs. Bovendien is het boek voorzien van een platenatlas met 250 fullcolour centsprenten.
Heiligje
Nu zit er wel enige ironie in zo’n standaardwerk over juist de centsprent. Dit was een genre dat, zoals de naam al aangeeft, tot het goedkoopste drukwerk behoorde en voor iedereen betaalbaar diende te zijn en ook daadwerkelijk was. De centsprent, ook bekend als heiligje (afgeleid van de oude heiligenprentjes), kinderprent, schoolprent of volksprent, is een eenzijdig bedrukt vel papier dat als zodanig op de markt werd gebracht. De oudste centsprenten dateren van rond 1650, uit een periode van opgang in de Nederlandse cultuur. Dat de alfabetisering reeds in die tijd hoog moet zijn geweest, blijkt indirect uit de brede verspreiding van deze prenten: ze bestonden gewoonlijk niet alleen uit plaatjes maar ook uit begeleidende tekst.
De centsprenten werden vervaardigd met behulp van houtblokken (stempels) en waren in feite dus houtsneden. In de negentiende eeuw werd deze wijze van vervaardiging vervangen door de lithografie of steendruk. Dat de houtblokken uitsleten, kon de uitgevers niet echt deren: de prenten vonden toch wel aftrek omdat ze zo goedkoop waren. Om de prenten aantrekkelijk te maken, werden ze vaak met een tampon ingekleurd. De buitengewoon slordige manier waarop dat werk werd verricht, vaak door vrouwen of kinderen, is typerend voor de centsprenten. Ze werden in boekhandels aangeboden, colporteurs trokken ermee door de straten en ook sommige schoolmeesters zagen er handelswaar in.
Vermaak en vreugd
De prenten moeten we tot het einde van de achttiende eeuw vooral lokaliseren op het kruispunt van leescultuur en volksvermaak. De meeste prenten verbeelden in een reeks plaatjes een omgekeerde wereld, zoals die van Jan de Wasser en Tijl Uilenspiegel. Ze dienden dus ”tot vermaak en vreugd”. In de late achttiende eeuw veranderde dat, met name onder invloed van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Die zette zich in voor volksopvoeding en deugdzame beschaving, en benutte eigenlijk voor het eerst het genre van de centsprent om een moraliserende boodschap te verbreiden. Zo werd de centsprent ook acceptabel voor gebruik in de school. De pedagogiek van de aanschouwelijkheid hielp daaraan mee.
De maatschappij deed een poging de voorstellingen en teksten van de centsprenten om te buigen van vermaak naar lering, en poogde tegelijk het schuine karakter ervan uit te bannen. „Nette volksboeken moesten de plaats innemen van platvloerse romannetjes”, schrijft Jo Thijssen. „Zedelijke volksliedjes moesten ruwe straatliederen vervangen en leerzame prenten moesten de plaats innemen van onzedelijke en onnuttige traditionele kinderprenten.” Er bleef niettemin een onderstroom van centsprenten waar de maatschappij geen vat op kreeg, maar haar offensief heeft wel het nodige effect gehad. Volkskundigen hebben overigens niet zo veel op met die beschaafde centsprenten, aangezien ze „de charme van de primitieve volksgrafiek” ontberen.
Klassieke volksverhalen en sprookjes kenden een lang leven via de centsprent als belangrijkste medium van overdracht van dit type volkscultuur. Over deze ”sterke verhalen”, hun voortleven en geleidelijke transformatie, handelt de gelijknamige bundel onder redactie van Jeroen Salman.
Sinterklaas
De manier waarop de centsprenten zich ontwikkelden, laat zich goed aflezen uit de voorstellingen van Sint-Nicolaas. Het feest van Sinterklaas was al in de zeventiende eeuw bekend, maar op de prenten vervulde de goedheiligman aanvankelijk geen prominente rol. Pas in de achttiende eeuw verschijnt hij als kindervriend ten tonele. Het aardige is nu dat daarvoor oude houtsneden met ruiterportretten van keizer Karel V werden benut. De oudste prent waarop Sinterklaas assistentie van een knecht krijgt (eerste kwart achttiende eeuw) is een kopie van een prent uit een instructieboek voor het paardrijden. De zogenaamde knecht is in feite de ritmeester, een voorname figuur met een witte huid.
Als uitdeler van geschenken verschijnt de goedheiligman pas aan het begin van de negentiende eeuw op de centsprent. Die prent werd vanuit Vlaanderen ook in de Noordelijke Nederlanden verspreid. De zwarte knecht met de roede liet nog enkele decennia op zich wachten. Als drager van volkscultuur laat de centsprent dus heel duidelijk zien dat de knecht met zijn zwarte huid pas later aan de verbeelding van het volksfeest is toegevoegd.
De 1004 bladzijden van dit overzichtswerk laten overtuigend zien dat de centsprent een belangrijk medium is geweest voor zowel volksvermaak als de overdracht van morele boodschappen.