Heimwee naar het oude Habsburg
Titel:
”Radetzkymars”
Auteur: Joseph Roth uit het Duits vertaald door W. Wielek-Berg
Uitgeverij: Atlas
Amsterdam/Antwerpen, 2001
ISBN 90 450 0611 1
Pagina’s: 351
Prijs: €18,13 (ƒ39,90). Titel: ”De Kapucijner Crypte”
Auteur: Joseph Roth, uit het Duits vertaald door Wilfred Oranje
Uitgeverij: Atlas
Amsterdam/Antwerpen, 2001
ISBN 90 450 06219
Pagina’s: 175
Prijs: € 18,13 (ƒ39,90).
Titel: ”Het sprookje van de 1002e nacht”
Auteur: Joseph Roth, uit het Duits vertaald door Wil Boesten
Uitgeverij: Atlas
Amsterdam/Antwerpen, 2001
ISBN 90 450 0208 6
Pagina’s: 238
Prijs: €18,13 (ƒ39,90).
De oude Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie, het Rijk der Habsburgers, is nooit met meer liefde vereerd dan toen zij tot het verleden behoorde. De Oostenrijks-Joodse schrijver Joseph Roth doorziet in zijn romans heel scherp waar het aan schortte in het keizerrijk.
Habsburg is een immens groot rijk geweest: Slovenië, Bosnië, Bohemen, Moravië, grote delen van het huidige Italië, van Polen en Roemenië vormden de zogenaamde Kroonlanden van het keizerlijk-koninklijke Oostenrijk. In het oosten grensde Oostenrijk aan Rusland.
Het was een wereld op zich, een keizerrijk dat lange tijd de volgende zinspreuk hanteerde: Alles Erdreich ist Österreich Untertan! (Aan Oostenrijk is het om het gehele aardrijk te regeren). Deze illusie werd op 28 juni 1914 wreed verstoord toen in Sarajevo het kroonprinselijk paar van Oostenrijk door de Servische student Princip werd vermoord. Op 28 juli 1914 volgde de oorlogsverklaring van Oostenrijk aan Servië en was de Eerste Wereldoorlog een feit.
De hoogbejaarde keizer van Oostenrijk, Franz Joseph, stierf op 21 november 1916. Hij werd bijgezet in de Kapucijner crypte in Wenen. Zijn dood vormde het sluitstuk van de langzame ondergang van de Donaumonarchie.
Ontheemd
De Oostenrijks-Joodse schrijver Joseph Roth werd in 1894 in het ver naar het oosten gelegen Brody (Galicië) geboren. Hij stierf in 1939 aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog in Parijs, ontheemd en een prooi van de alcohol. Evenals Franz Werfel, Stefan Zweig en Robert Musil behoort Joseph Roth tot de Oostenrijkse schrijvers die na 1916 over hun schouder terugkeken naar een wereld die allengs uit het zicht verdween. Het was een omzien in verlangen en ook in verwondering over de aard van die wereld en over de manier waarop die wereld zich zoveel jaren had kunnen handhaven.
Franz Werfel is met zijn romans en essays de grootste bazuinblazer van Oostenrijk-Hongarije geweest. Het meest ironisch over de onbeweeglijkheid, over het zogenaamde ”Fortwursteln” van dit tot legende geworden land, was Robert Musil met zijn gigantische, niettemin onvoltooid gebleven roman ”De man zonder eigenschappen”. In dit werk duikt de bekend geworden benaming ”Kakanien” voor de Donaumonarchie op.
Tussen Werfel en Musil bevindt zich Joseph Roth. Roth houdt zielsveel van Oostenrijk, maar hij ziet in zijn liefde heel scherp waar het aan schortte en hoe het sterven van deze unieke wereld onafwendbaar was. Hoe onrustiger het in Europa na 1916 werd, des te heviger en luider werden de klaagzangen over de verloren tijden van de ”K. und K.”-dubbelmonarchie.
Socialist
Roth begon aanvankelijk als socialist met een open oog voor vooral de negatieve kanten van het Oostenrijk van gisteren. Maar vanaf het begin van de jaren dertig krijgt zijn kritische verteltoon steeds meer een nostalgisch karakter. De drie romans van zijn hand die onlangs in Nederlandse vertaling verschenen, laten duidelijk zien hoe Joseph Roth gevangen zat tussen zijn fascinatie voor dat voorbije conglomeraat van uiteenlopende volkeren en zijn boosheid over Oostenrijks verspeelde kansen. Deze romans zijn: ”Radetzkymars”, ”De Kapucijner Crypte” en ”Het sprookje van de 1002e nacht”. Deze romans verschenen voor het eerst in respectievelijk 1932, 1938 en 1939.
In alle drie de romans denken de verschillende personages na over de tijd waarin zij leven. Kenmerkend voor hun levensgevoel is de onmacht om het historisch verloop een bepaalde wending te geven. Zij ervaren de geschiedenis als een lot, mogelijk zelfs als een noodlot. Het overgeleverd zijn aan onbeheersbare krachten is voor een aanzienlijk deel het gevolg van een ondoorzichtige bureaucratie die zich in een veelvoud van groteske ambtelijke titels (zoals bijvoorbeeld: Geheime Hofraad) manifesteert.
Robert Musil schrijft in zijn grote roman dat er in het oude Oostenrijk niets gebeurde en dat het verzanden van elke handeling tot niets de voorwaarde van dit rijk was om überhaupt te kunnen bestaan. Zodra er beweging in kwam, zou het kunstig in balans gehouden bouwwerk in elkaar storten. Joseph Roth laat zien hoe elke gevaarlijke beweging wordt geabsorbeerd door een anoniem staatslichaam, een ministerie of een afdeling van het leger.
Mythische trekken
Dat anonieme lichaam krijgt in zijn boeken mythische trekken en is gepersonifieerd in de oude keizer Franz Joseph met de treurige snor: „Eenzaam en oud, ver weg en als het ware versteend, maar toch voor ons allen nabij en alomtegenwoordig in het grote bonte rijk, leefde en regeerde de oude keizer Franz Joseph. Mogelijk sluimerden in de geheime krochten van onze ziel de zekerheden die men intuïties noemt, bovenal de zekerheid dat de oude keizer stierf, elke dag dat hij langer leefde, en met hem de monarchie, niet zozeer ons vaderland alswel ons rijk, iets groters, ruimers, verheveners dan alleen een vaderland.” (”De Kapucijner Crypte”, blz. 14)
”Radetzkymars”, de roman die genoemd is naar de mars die Johann Strauss senior ter ere van de in 1858 gestorven Oostenrijkse legeraanvoerder Johann von Radetzky schreef, plaatst de Oostenrijkse, uit Slovenië afkomstige familie Von Trotta in het middelpunt. De eerste Trotta die daadwerkelijk geschiedenis maakte, redde in de slag bij Solferino (Oostenrijk tegen Frankrijk en Sardinië) op 24 juni 1859 het leven van de Oostenrijkse keizer, dezelfde Franz Joseph die eerder werd genoemd. In wezen was het een impulsieve reactie van luitenant Trotta die de keizer het leven redde. Dit heldendom vindt echter grif zijn weg naar de patriottische Oostenrijkse schoolboeken.
De held Trotta had al moeite met dit uitvergroten van zijn daad. Nog sterker geldt dat voor de volgende generaties Trotta. Met een mythe in het voorgeslacht valt niet te concurreren. Staande in de schaduw van zijn schijnbaar illustere grootvader is ook luitenant Carl Joseph von Trotta geketend aan het leven van zijn keizer, hun gemeenschappelijke keizer Franz Joseph.
Ondergang
De roman schetst zowel de fysieke als de morele ondergang van het geslacht Trotta. Ook het aanvankelijke levensgevoel dat werd bepaald door waarden, geloof en hoop, verdwijnt met de opvolging der generaties. Hoe hoger in de hiërarchie, des te minder geestelijke levensinhoud. Het meest kernachtige begrip dat op deze wereld toepasbaar is, luidt: verveling.
Niet dat het totale Oostenrijk aan verveling te gronde gaat. Zeker geldt dat niet voor de arbeiders en de boeren van toen. Maar het geldt wel voor de adel en de hogere burgerij. Degenen die het in dit oude en vermoeide rijk voor het zeggen hebben, zijn allen door en door verwend. Ze kunnen slechts behagen scheppen in oppervlakkig vermaak, bordeelbezoek, losse verhoudingen, het casino en een enorme consumptie van sterke drank.
Dag en nacht hebben in het leven van de officieren stuivertje gewisseld. De tijd heeft geen prikkel voor hen. Het komt er alleen maar op aan om de tijd dood te slaan, om het even of dat gebeurt met een winkeljuffrouw uit Wenen, met de vrouw van de stationschef in een Moravische districtsplaats of met kaartspel in een hotel in Zlotogrod.
Verveling spreidt zich als een stoflaag over alles heen. Liefde, huwelijk en gezinsleven worden als beknellend zelfbedrog ervaren. Men is godsdienstig, als het zo uitkomt. De officieren van het Oostenrijkse leger cultiveren een verfijnde levensstijl qua omgangsvormen en qua eten. Hun decadente gewoonten maken duidelijk dat met deze hoge heren geen oorlog te winnen valt. En zo geschiedt dan ook. De neerwaartse spiraal waarin de Trotta’s terechtkomen, is typerend voor de ontwikkeling binnen Oostenrijk als geheel.
Multicultureel
Oostenrijk was multicultureel avant la lettre. In welke mate, laat de roman ”Het sprookje van de 1002e nacht” zien. Een van de romanfiguren, baron Taittinger die een meisje uit de kleine burgerij verleidt, haar het bordeel in praat en later een nacht met de Sjah van Perzië laat doorbrengen, keert na al zijn zonden terug naar zijn landgoed in de Karpaten. Dat landgoed wordt als volgt getypeerd: „Het landgoed heette Zamky, maar Taittinger had het altijd de Muizenval genoemd, ook als jongen al, wanneer zijn oom hem uitnodigde voor de vakantie. Burgemeester Wenk was een Duitser, een van de weinige kolonisten uit Saksen die her en der in de omgeving woonden. De rentmeester kwam uit Moravië, de boeren waren Karpatenrussen en de al dove lakei een Hongaar, maar die wist helemaal niet meer uit welke contreien hij hier naartoe was gekomen, wanneer en met welk doel. De oudste herinneringen die hij had, waren die aan de opstand van Boedapest en aan de dood van zijn heer, de oude baron. De houtvester was een Roemeen uit Galicië en de politieagent kwam uit Pressburg; hij was de enige mens in de verre omtrek met wie Taittinger in de herberg af en toe een paar woorden kon wisselen.” (blz. 170)
Sfeer
In zijn romans schetst Joseph Roth levensverhalen van personages die gelijktijdig de lijnen van de grote historie vertegenwoordigen. Trotta is Oostenrijk. In alle drie de genoemde romans komen schitterende passages voor. Juist die merkwaardige mengeling van het Duitse, Joodse en het Slavische heeft voor hem terecht een grote epische aantrekkelijkheid. Roth is een meester in het oproepen van een bepaalde sfeer, ergens buiten in het besneeuwde Galicië of in een louche kroeg in Trumilce op de grens met Rusland.
Spijtig is echter dat Roth zich nooit echt de tijd gunt om dergelijke beschrijvingen compleet te maken. Er is een gejaagdheid in zijn schrijven die hem van belangrijke kansen berooft. Het duidelijkst vind ik dit in ”De Kapucijner Crypte”, de roman die eindigt met het bezoek van een ander lid van het geslacht Trotta aan de laatste rustplaats van de oude keizer. Deze Trotta brengt vanaf 1914 vier jaar in Russische krijgsgevangenschap door. Over die jaren dendert de verteller Joseph Roth in een noodtempo heen. Deze roman had zijn allerbeste werk kunnen worden, maar halverwege kiepert het niveau deerlijk om.
Joseph Roth leidde al vanaf 1919 een zwervend bestaan. Hij trok door Europa, was overal en nergens thuis. Hij werd voortgedreven door een innerlijke onrust en door de onrustbarende politieke ontwikkelingen in Europa. Geld om van te leven verdiende hij vooral met het schrijven van bijdragen voor verschillende kranten als ”Der neue Tag” in Wenen en de ”Frankfurter Zeitung” in Frankfurt. Na de gelijkschakeling van de pers in het Derde Rijk van Hitler publiceerde Roth in tijdschriften die door de ”Exil”-schrijvers waren opgericht.
Reiziger en passant
In zijn journalistieke bijdragen schrijft Roth in de hoedanigheid van reiziger en passant. Dat is de kwaliteit die het best bij hem past. Hij vertoeft ergens en neemt in het voorbijgaan dingen waar. Dat doet hij met bewonderenswaardige scherpte. Hij heeft een uniek oog voor de betekenis van kleine mensen en schijnbaar nietige gebeurtenissen.
Wat Roman Vishniac met zijn fotocamera deed, dat speelde Roth met de pen klaar: het leven weergeven van de Midden- en Oosteuropese Joden. De verhouding van wereldgeschiedenis en persoonlijke historie karakteriseerde hij als volgt: „Elke gebeurtenis van wereldhistorische betekenis moet ik tot iets persoonlijks terugbrengen om er de omvang van te voelen en de uitwerking te schatten.” Omgekeerd moeten we ook zeggen dat Roth feilloos de wereldhistorische dimensie van de zogenaamd kleine gebeurtenissen aanvoelde.
Tijdens de jaren tussen 1933 en 1938 bracht Joseph Roth menig bezoek aan Nederland. Hij publiceerde bij Emanuel Querido in Amsterdam en bij De Gemeenschap in Bilthoven. Koos van Weringh en Toke van Helmond schreven daar in 1979 een mooi boek over: ”Joseph Roth in Nederland”. Roth ging te gronde aan zijn tijd en aan de onherroepelijke verleden tijd van de Donaumonarchie. Hij zag het verdwijnen van dit menselijke conglomeraat van volkeren als opmaat voor de uniforme onmenselijkheid van het Derde Rijk. In zijn werk wist hij Kakanien op een indrukwekkende manier te vereeuwigen.