Langzaam verschijnt hij op de Haagse radar: de kostwinner
DEN HAAG. Vooralsnog hield men zich in Den Haag Oost-Indisch doof voor alarmerende signalen over de moeizame (en zo u wilt: onrechtvaardige) positie van kostwinners. Maar dankzij het Nibud kan men nu ook aan het Binnenhof met goed fatsoen niet langer om de eenverdiener heen.
Voor de lezer van deze krant kan het bericht waarin budgetteringsinstituut Nibud woensdag de noodklok luidde over de kostwinner haast niet als een verrassing zijn gekomen. Meermaals en vrij massief besteedde het RD de afgelopen jaren aandacht aan de wijze waarop de kostwinner door het fiscale beleid steeds meer wordt uitgeknepen en volgens hoogleraar staats- en bestuursrecht Jos Teunissen zelfs verworden is tot de „pakezel van de staat.”
Net als de prominente fiscalist Leo Stevens toonde Teunissen met berekeningen aan hoe kostwinners in sneltreinvaart hun belastingdruk zagen stijgen, waardoor eenverdieners inmiddels tot wel twee à drie keer méér belasting betalen dan tweeverdieners met exact hetzelfde gezinsinkomen. En hoe zodoende de keuzevrijheid binnen gezinnen, de private sfeer bij uitstek, steeds verder is aangetast.
In Den Haag, waar het naar de arbeidsmarkt dirigeren van vrouwen en moeders in het fiscale beleid de traditionele waarde verving van belastingheffing naar draagkracht, gaf het echter nog geen rimpeling in de hofvijver.
Sterker, in plaats van de cijfers te erkennen, probeerde toenmalig minister van Financiën De Jager –nota bene van het CDA– in de beantwoording van SGP-Kamervragen in 2009 het groeiende verschil in belastingdruk tussen kostwinners en tweeverdieners met rekentrucs te verbloemen.
Door de voortgaande en stapsgewijze afbouw van de algemene heffingskorting voor de niet-verdienende partner kon de financiële positie van kostwinners de afgelopen jaren zo vrij ongestoord steeds nijpender worden. Omdat tegelijk allerlei participatiebonussen, waar tweeverdieners vaak dubbel van profiteren (zoals de arbeidskorting, de algemene heffingskorting en de combinatiekorting), juist stelselmatig zijn verhoogd, groeide ook het gat tussen een- en tweeverdieners door.
Inmiddels is dat gat zelfs zó groot geworden, en vooral voor modaal verdienende kostwinners de financiële situatie dusdanig nijpend, dat het breder gaat opvallen. Zo stelde het Nibud in 2012 en 2014 al vast dat kostwinners de afgelopen crisisjaren consequent behoorden tot de groep die de meeste koopkracht inleverde, en schreef de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) vorig jaar dat kostwinners „hard op weg zijn een kwetsbare groep te worden.”
Woensdag kwam daar het alarmerende persbericht van het Nibud bij, waarin het stelt dat de 87.000 kostwinnersgezinnen met een modaal inkomen (circa 35.000 euro) „steeds meer moeite hebben met rondkomen en „feitelijk geld tekortkomen” om „echt mee te kunnen doen” in de maatschappij. Het spreekt van een „echte risicogroep”, die dagelijks voor moeilijke keuzes staat en mogelijk bezuinigen moet op voeding.
Zoveel misère werd woensdagavond zélfs de PVV te veel. Tijdens een debat over de verbeterde groeiprognoses voor de Nederlandse economie vroeg die partij, die in 2010 nog voorstelde de kinderbijslag en het kindgebonden budget tot twee kinderen te beperken, wat het kabinet „voor deze groep hardwerkende Nederlanders, de kostwinners” gaat regelen.
Hoewel het antwoord van minister Asscher (Sociale Zaken) wat vaag bleef –er is volgens hem „terecht aandacht” voor deze groep–, lijkt de alleenverdiener daarmee tergend langzaam nu toch heus in beeld te zijn gekomen van Haagse politici.
Maar zoals SGP-Kamerlid Dijkgraaf, die zelf nog altijd wacht op de invulling van een kabinetsbelofte uit 2013 aan de SGP jegens kostwinners, het woensdag verwoordde: Woorden en daden zijn twee verschillende dingen.