Groepswerk in de kerk
Enige tijd geleden was groepswerk in de kerk een veel besproken en beschreven thema. Hiervan werd veel verwacht om de stervende kerk in West-Europa weer nieuw leven in te blazen. Vandaag de dag heeft dit punt weer minder aandacht. Komt men van het ingeslagen spoor terug? Wie zal het zeggen.
Werken met groepen of min of meer besloten bijeenkomsten in de kerk is al heel oud. Te denken valt aan de tweede zondagse eredienst in de oude kerk. Dan werd een liefdesmaaltijd, agapè, gevierd. Dat was een besloten bijeenkomst waarin ook het avondmaal bediend werd. In de tijd van de grote christenvervolgingen werden deze bijeenkomsten verboden. Daar zouden namelijk ”geheimzinnige dingen” gebeuren die mogelijk staatsgevaarlijk zouden zijn. Zodoende werd de avondmaalsviering verschoven naar de openbare eredienst op de zondagmorgen.
Gezelschappen
In de tijd van de Reformatie ontstond de gewoonte om naast de reguliere kerkdiensten bijeenkomsten te beleggen waar een gedeelte uit de Bijbel of een bepaald aspect van de leer besproken werd. Zij werden in het Duits wel aangeduid als profetie, ”Prophezei”, en in het Frans als gemeentelijke bijeenkomsten, ”congrégations”. Deze waren in principe toegankelijk voor ieder gemeentelid, maar gewoonlijk bezocht slechts een beperkt aantal gemeenteleden deze bijeenkomsten.
In Engeland was de ontwikkeling wat anders. Zoals bekend brak Hendrik VIII in de loop van de jaren dertig van de zestiende eeuw met de Rooms-Katholieke Kerk en vormde de Anglicaanse Kerk, die onder zijn gezag stond. Hoewel er in die kerk een aantal hervormingen werd doorgevoerd, ging dat velen niet ver genoeg. Zij drongen aan op verdere hervormingen van de Anglicaanse Kerk en werden daarom spottend ”puriteinen” genoemd. Aanvankelijk scheidden deze puriteinen zich niet af van de Engelse staatskerk. Zij kwamen echter wel samen in gezelschappen, ”conventicles”, voor Bijbelstudie en gesprekken over het persoonlijke geestelijke leven. Op die manier probeerden zij het gemis op te vangen dat zij ervoeren in de zondagse liturgie en in de prediking.
Al spoedig werden deze gezelschappen tot haarden van verzet tegen de koning en de kerkelijke leiding van de Anglicaanse Kerk. Daarom werden dergelijke bijeenkomsten in de loop van de zeventiende eeuw op last van de koning verboden. Vanaf dat moment mochten er geen religieuze samenkomsten worden gehouden die niet volgens de voorgeschreven liturgie van het anglicaanse gebedenboek, ”The Book of Common Prayer”, verliepen. Het gevolg was dat de gezelschappen nog meer ondergronds gingen en dat men zich afscheidde van de Anglicaanse Kerk.
Nog weer anders verliep de ontwikkeling in Duitsland aan het einde van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw. Onder leiding van Philipp Jacob Spener (1635-1705) en iets later van August Hermann Francke (1663-1727) ontstond daar het piëtisme. Dat was een beweging die de nadruk legde op de reformatie van de Evangelisch-Lutherse Kerk en op persoonlijke vroomheid. Als begindatum wordt gewoonlijk het jaar 1670 genoemd. Spener was toen predikant in Frankfurt am Main en werd in toenemende mate verontrust over het gebrek aan echt geestelijk leven in zijn gemeente en de losse levensstijl van velen. Toen een aantal gemeenteleden bij hem kwam klagen over het gebrek aan zondagsheiliging onder veel gemeenteleden, vatte Spener het plan op om collegia pietatis op te richten. Dit zijn samenkomsten van gemeenteleden tot onderlinge stichting en bevordering van de ware vroomheid.
Spener nam zelf de leiding over dit gezelschap, om het verwijt van sektarisme te voorkomen. Uiteindelijk ontstond er uit de intieme kring van het begin een Bijbelbespreking waarbij meestal meer dan honderd mensen aanwezig waren. In de loop van de tijd ontstonden er in verschillende andere plaatsen meer van dergelijke collegia pietatis.
Deze beweging kreeg met een forse tegenslag te maken toen een van de mannen van het eerste uur, Johann Jakob Schutz, met een groep volgelingen zich afscheidde van de Evangelisch-Lutherse Kerk. Spener zag dat als een persoonlijke nederlaag en heeft na die tijd nooit meer dergelijke gezelschappen georganiseerd. Overigens bleef hij wel in zijn geschriften ervoor pleiten zulke samenkomsten te organiseren tot bevordering van de ware vroomheid.
In Nederland gebeurde iets dergelijks. In de loop van de Nadere Reformatie ontstonden hier gezelschappen van vromen waar een preek werd gelezen en soms ook geestelijke ervaringen werden uitgewisseld. Vooral in de loop van de negentiende eeuw beleefde het gezelschapsleven een bloeiperiode. Een van de oorzaken was doorgaans het geestelijk tekort dat men ervoer in de zondagse erediensten onder de prediking van ‘verlichte’ hervormde predikanten. In de tijd van de Afscheiding (1834) ontstonden uit deze gezelschappen vaak zelfstandige gemeenten die zich afscheidden van de Nederlandse Hervormde Kerk. De negentiende eeuw was trouwens ook een tijd waarin het kerkelijk verenigingsleven opbloeide: zondagsscholen en mannen- en vrouwenverenigingen zijn er voorbeelden van.
Kritiek en waardering
Nu is de opkomst van dergelijke groepen binnen of aan de rand van de gemeente niet kritiekloos aanvaard. In bevindelijke kringen werden met name jongelingsverenigingen jarenlang aangeduid als ”bekeringsinstituten”. Daarmee bedoelde men dat de leden door veel Bijbelstudie het gevaar liepen elkaar op een gemakkelijke manier de bekering en het geloof aan te praten. Ook gezelschappen waarop over het geestelijke leven werd gesproken, werden hier wel van beschuldigd.
Een ander punt van kritiek was dat dergelijke samenkomsten binnen of aan de rand van het gemeentelijke leven broeinesten zouden zijn van kritiek op de zondagse prediking of de gang van zaken in de kerk. Vooral het gezelschapsleven zou gevaar lopen het geestelijke leven al te zeer te systematiseren. In dat geval wordt ”de weg van de bekering” van een bekende bekeringsgeschiedenis of van een geestelijke leidsman als standaard gebruikt waarnaar ieders geestelijke ervaring wordt afgemeten.
Natuurlijk bevatten al deze kritische kanttekening wel een of meer kernen van waarheid. Het is goed om daarop ook bedacht te zijn. Toch wegen mogelijke nadelen niet op tegen de grote voordelen. Zeker wanneer een gemeente erg groot is, is het goed om in kleine kring samen te komen om de Schrift te onderzoeken. Het blijkt in onze jachtige tijd steeds moeilijker te worden om persoonlijk of als gezin aan Bijbelstudie te doen. Een vereniging, Bijbelkring of volwassenencatechese dwingt gemeenteleden om op vaste tijden rondom het Woord van God of rond een dogmatisch thema bijeen te komen.
Bovendien versterken dergelijke samenkomsten de onderlinge band in de gemeente, en dat is in de huidige gefragmentariseerde samenleving alleen maar winst. Een goed gesprek over de Bijbel kan trouwens ook zomaar uitlopen op een uitwisseling van persoonlijke geestelijke vragen. Daarmee raakt het verenigingsleven aan het oude ideaal van het gezelschap. Als er op een goede, Bijbels-pastorale wijze over geestelijke ervaringen –of het gebrek daaraan– gesproken wordt, is daar niets op tegen. Zo krijgt de gemeenschap der heiligen op een bijzondere manier gestalte. Soms bekruipt mij namelijk het gevoel dat wij het verleerd zijn om over ons persoonlijke geestelijke leven te spreken. Als dat waar is, is de kleine vertrouwde kring een uitstekend middel om dat bezwaar te ondervangen.
Toezicht
Dat alles vraagt natuurlijk wel goede leiding en begeleiding. De eerst aangewezene daartoe is uiteraard de kerkenraad. Daarmee bedoel ik niet dat ouderlingen als een soort waakhond alles moeten controleren wat binnen groepen of verenigingen in de gemeente omgaat. Maar zij dienen wel vanuit pastorale bewogenheid op de hoogte te zijn van wat er in verenigingsverband gebeurt. Dat geeft dieper inzicht in wat er werkelijk in de gemeente leeft. En een wijze ouderling kan ook een waardevolle bijdrage aan de discussie leveren als hij van tijd tot tijd een vereniging bezoekt.