Veroordeelde verkrachter: Ik was een monster
Wat bezielt pooiers die jonge vrouwen uitbuiten in de prostitutie? Het onlangs verschenen boek ”Mensenhandelaren. Verhalen en vonnissen” licht een tipje van de sluier op. „Mijn vader sloot me op, liet me letterlijk om eten blaffen.”
Nee, de meiden die voor me werkten, hadden het niet goed. Ik was een monster. Als je niet normaal kunt denken… geen geweten hebt, geen gevoel, dan kun je zo zijn. Ik kon mijn gevoel uitzetten. Dat had ik al van jongs af aan geleerd. „Ik sla je net zo hard totdat je stopt met huilen.” Als je dat elke dag hoort, dan leer je een knopje in je hoofd omzetten.”
Het zijn de woorden van Jamie S. (27), zoon van een Belgische moeder en een Surinaamse vader. Ze staan opgetekend in het recent verschenen boek ”Mensenhandel. Verhalen en vonnissen” (uitg. SWP Amsterdam) van Ellen de Ruiter, Linda Terpstra en Anke van Dijk. Hoofdmoot van het boek zijn veertien interviews met mensen die verdacht worden van of veroordeeld zijn voor mensenhandel. In elf gevallen is ook het rechterlijk vonnis in de zaak van de geïnterviewde gepubliceerd. Om personen niet herkenbaar te laten zijn, „zijn namen veranderd en plaatsnamen verwijderd.”
De publicatie is een project van het Centrum Kinderhandel Mensenhandel en het in Leeuwarden gevestigde Fier, een organisatie die hulp biedt aan onder anderen slachtoffers en daders van mensenhandel. In de begeleidingscommissie van het project zaten diverse experts op het terrein van mensenhandel, zoals Warner ten Kate, landelijk coördinerend officier van justitie mensenhandel en mensensmokkel.
In 2013 zijn er 1437 mogelijke slachtoffers van mensenhandel geregistreerd.
Kwetsbaar
Jamie S. verdiende naar eigen zeggen al jong geld in de prostitutie. „Het begon al op het internaat. Ik zette meisjes onder druk om met jongens naar bed te gaan. In ruil kreeg ik dan een Playstation of andere spullen, geld. Kleine dingen allemaal, onschuldig in mijn ogen. De meisjes waren zo kwetsbaar, ik hoefde maar een beetje te pushen (druk uit te oefenen, JV) en ze mooie dingen te beloven en ze deden wat ik wilde. Vaak hadden ze al heel wat meegemaakt, waren vroeger al seksueel misbruikt waardoor ze wisten hoe het ging. Ik wist het, ik zocht ze er speciaal op uit.”
Ook via internet werd er naar meisjes gespeurd, vertelt hij. „Ik had jongens voor me werken die wat voorwerk deden. Speurden ze de sociale media af om te kijken of er nog meisjes waren die zich uitdagend kleedden en die berichten bij hun profiel hadden staan in de trant van: „Van mijn vader krijg ik geen mobiel […].” Dat soort meiden moet je hebben.
Ik ging relaties met ze aan, noemde ze schatje en poppie. En dan begon ik over schulden, rekeningen die ik moest betalen aan vrienden. Ik vroeg dan of ze met die vriend naar bed wilden, zodat ik mijn rekeningen kon afbetalen. „Dan kunnen we samen iets opbouwen”, beloofde ik ze. Vaak was het eerst tien keer nee. Maar ik bleef rustig op ze inpraten. Ik wist dat die meiden alleen waren, dat ze niemand anders hadden en dat het goed ging komen. En als ze daar dan met iemand in de woonkamer lagen, stonden er al drie nieuwe mannen in de gang te wachten. Als iemand mijn dochter de prostitutie in zou brengen? Ik wist dat die vraag zou komen. Ik zou die persoon vermoorden. Gegarandeerd.”
Blaffen
Jamie S. vertelt dat zijn vader pooier was en „extreem gewelddadig.” „Hij mishandelde mij en mijn moeder stelselmatig. Met stokken, riemen, sleutelbossen. Hij sloot me zelfs op in de bench, liet me letterlijk om eten blaffen. Momenteel zit hij in Suriname een levenslange gevangenisstraf uit voor een zesvoudige moord. Hoe wreed hij ook kon zijn, hoe bang ik ook voor hem was; hij was mijn grote voorbeeld. Hij was de man naar wie ik opkeek, een pooier met veel geld en altijd vrouwen om zich heen. Ik weet nog dat mijn vader het tegen me zei – ik was een jaar of vier, vijf: „Dat zijn hoeren, die werken voor mij.” Poppen, noemde hij ze. Voor mij was het de gewoonste zaak van de wereld wat mijn vader deed, ik was niet anders gewend.”
Jamie S. werd zo’n vijf jaar geleden veroordeeld tot vier jaar cel en tbs voor ontucht met minderjarigen, verkrachting en mishandeling. Slachtoffers waren (ten minste) veertien meisjes tussen de 12 en de 16 jaar. Voor mensenhandel werd hij overigens niet veroordeeld.
De jongeman zegt zijn leven te willen beteren. „Ik laat zien dat ik sociale vaardigheden heb, dat ik ook normaal met dames kan omgaan. Ik ben niet meer dat jongetje op de hoek van de straat. Ik ben nu 27, heb een vrouw en ben straks verantwoordelijk voor drie kinderen. Ik wil voorlichting gaan geven, lezingen op scholen. Over wat je als meisje kan overkomen, over hoe een man je kan inpakken en je kan misbruiken. Ik zou van alles tegen die meiden willen zeggen. „Kijk uit. Zorg dat je de echte naam van je vriendje weet, weet waar hij woont, maak kennis met zijn moeder. Daar moet je op letten.” Ik wil iets rechtbreien van wat ik kapot heb gemaakt.”
Contrast
Lijkt Jamie S. in het boek tamelijk schuldbewust te zijn, veel andere geïnterviewde (vermeende) mensenhandelaren tappen uit een ander vaatje. Ze ontkennen of bagatelliseren de zaak. De auteurs: „De meesten voelen zich erin geluisd, onrechtvaardig behandeld of gediscrimineerd.” De verhalen van veel geïnterviewden staan dan ook in schril contrast met het vonnis dat de rechter over hen velde.
Een voorbeeld is de Turkse veertiger Erdem B., baas van een uitzendbureau. Hij is veroordeeld tot een celstraf van vijf jaar voor onder meer mensenhandel en verkrachting. Zo verkrachtte hij meermalen drie Poolse vrouwen, die bij hem als uitzendkracht werkten. De slaapkamers van de vrouwen bevonden zich boven het kantoor van Erdem B. Het gerechtshof stelde: „De slachtoffers waren van werk en woning afhankelijk van verdachte. Dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van zijn overwicht als huisbaas en werkgever volgt onder meer uit zijn woorden „geen seks, geen werk.””
Als je de geïnterviewde Erdem B. zelf moet geloven, klopt het vonnis van geen kant. „De werknemers die aangifte tegen me deden, kwamen allemaal uit Polen. Ze hebben een complot tegen me gesmeed. Mishandeling en verkrachting is een heel zware beschuldiging, want ik ben onschuldig. Die ene vrouw zegt dat ik haar heb verkracht, terwijl ik toen in Turkije was. Daar heb ik bewijs van, maar geen rechter die ernaar kijkt. Als ik Nederlander was geweest, dan was deze zaak heel anders gelopen. Sorry, maar zo zie ik het. Ook in de bajes is er racisme. Ze noemen me kanker-Turk en stink-Turk. De bewaarders doen het ook.”
Tasjes stelen
Geldzucht, chantage, meedogenloos geweld, ernstig misbruik van kwetsbare of zelfs zwakbegaafde vrouwen en meisjes, de schuld afschuiven: het boek ”Mensenhandelaren” biedt een ontluisterend kijkje in de leefwereld van mensenhandelaren. Nogal eens mannen die geen veilige opvoeding genoten of hun opleiding niet afmaakten.
Steffen van O. (34, Indonesische moeder, Nederlandse vader), veroordeeld tot twintig maanden cel voor mensenhandel en witwassen, spreekt kennelijk wijze woorden: „Er zijn jongens die het helemaal geweldig vinden; mensenhandel en witwassen. Zo zie ik dat absoluut niet. Ik vind het net iets als tasjes stelen van oudere vrouwen, zoiets doe je niet. Je bent pas een man als je elke dag opstaat en gaat werken voor je gezin. Alleen heb ik dat te laat gezien. Ik was te veel bezig met geld. En al die vrouwen om me heen.”
„Nederlandse meiden toch maar hoeren”
In allochtone dan wel islamitische kring wordt jongens nogal eens bijgebracht dat Nederlandse meisjes zedeloos zijn. Dat betoogt mr. Jolanda de Boer, officier van justitie in Amsterdam en gespecialiseerd in mensenhandel, in het recent verschenen boek ”Mensenhandelaren. Verhalen en vonnissen”.
Door die zienswijze zou uitbuiting van Nederlandse meisjes worden vergoelijkt. Familieleden van de daders zouden zelfs van de uitbuiting profiteren.
De Boer vertelt over twee Turkse broers die blonde meisjes uitbuitten. „Er werd zo neergekeken op die blonde meiden. Dat zijn toch maar hoeren. Daar gaan ze eerst heel veel geld mee verdienen en dan krijgen die meiden een rotschop. En dat wordt vanuit het gezin aangemoedigd.”
De Boer verhaalt ook hoe volgens haar de familie van een „gewelddadige, sadistische” Marokkaanse jongen reageerde. „Heel veel slachtoffers waren doodsbang voor hem. Echt bizar. Zijn familie wist er ook van; ze streken gewoon geld op. Er lagen duizenden euro’s onder het bed van zijn zus en zwager verstopt. Ze wisten precies wat die meiden deden en wat die jongen allemaal uitvrat. Maar ja, hij komt met geld, dus wat moet je zeggen? Culturele waarden en normen speelden daar een grote rol. Die kinderen waren losgeslagen. Die gingen echt niet naar een moskee of zo, maar de ouders keurden het goed vanuit religieuze of culturele overwegingen. Het waren gevallen vrouwen, dus het maakte niet uit. Buit ze maar uit, dat idee.”
Toch „moeten wij als Nederlandse samenleving ook bij onszelf te rade gaan”, zegt de officier van justitie. „Bepaalde ouders uitleggen dat het niet zo handig is als je dochter van vijftien met Jan-en-alleman het bed in duikt. Dat zie ik net zo goed als een soort exces. Dat botst zo erg met die andere wereld. Dat is vragen om problemen.”