Spotlight: De moeder van Maarten ’t Hart
Maarten ’t Hart staat in christelijk Nederland model voor ”de afvallige schrijver”. Het maakt niet uit hoeveel anderen na hem nog kritisch zijn geweest over geloof en kerk, ze worden er nooit zo bekend mee als hij.
Zijn nieuwe boek, ”Magdalena”, gaat over zijn moeder. Dat schrijven over je moeder lijkt, tussen haakjes, een trend te worden, want ook Adriaan van Dis schreef onlangs zo’n soort boek (”Ik kom terug”) en Arnon Grunberg is er nog mee bezig. Blijkbaar houden al die schrijvers, zelfs nog na zo veel romans, grote behoefte om terug te blijven kijken naar hun jeugd.
Bij Maarten ’t Hart heeft het trouwens een reden dat hij lang gewacht heeft met het te boek stellen van de herinnering aan zijn moeder, zo valt te lezen op de achterkant van zijn roman. „Na mijn dood”, had ze kennelijk jarenlang geroepen, „kun je over me schrijven wat je wilt, maar spaar me zolang ik leef.” Dat heeft Maarten gedaan.
Zijn moeder werd heel oud, 92 jaar. Maar in 2012 stierf ze, en nu, zo meldt de flaptekst, „kan Maarten ’t Hart alsnog de wonderlijke eigenaardigheden en de onwrikbare, rotsvaste zekerheid des geloofs van zijn moeder aan een nader onderzoek onderwerpen.” Wonderlijk en eigenaardig is het zeker, het verhaal dat de zeventigjarige zoon met zijn nieuwe boek over zijn moeder vertelt.
”Magdalena” is een echte Maarten ’t Hart, met alles erop en eraan. Eindeloze discussies over het geloof, Bijbelteksten en catechismusvragen en geloofsartikelen, kerkelijke twisten over onbenulligheden en de meest bizarre gesprekken tussen vader, moeder en kinderen in huize ’t Hart.
Bij Maarten ’t Hart weet je nooit zeker wat reëel is, en wat verzonnen. Verhalen verzinnen is zo makkelijk, zegt hij ergens in de roman tegen zijn moeder (voor hem hét bewijs dat de Bijbel niet waar kan zijn). Maar zelf lijkt hij er ook op los te verzinnen, of in elk geval de dingen behoorlijk uit te vergroten. Dat levert precies die spannende, potsierlijke verhalen op, en die speciale soort humor waar de schrijver zijn bekendheid aan te danken heeft.
Juist doordat hij de dingen groter maakt en zwaarder aanzet worden de gebeurtenissen bonter en de personages karaktervoller. Het is een prestatie op zich om van een weinig spectaculaire levensgeschiedenis iets te maken dat de lezer van begin tot eind weet te boeien. Niet in de laatste plaats door de obsessies van de moeder, die variëren van een „brommende muis” in huis tot de dagelijks geuite en op niets gebaseerde verdenking dat haar man haar met elk voorbijkomend ”mokkel” ontrouw is geweest.
Achteraf gezien heeft moeder ’t Hart vooral veel dingen níét gedaan. „Ze had nooit in een vliegtuig gezeten. Ze had nooit op zee gevaren, nooit een verre reis gemaakt (…). Ze had nooit gedanst of gezwommen of geschaatst (…). Ze had nooit een muziekinstrument aangeraakt, behalve het harmonium om het af te stoffen (…). Ze had nooit bier gedronken of whisky of jenever of wodka. Ze had nooit knoflook gegeten. Ze had nooit haar tanden gepoetst. Ze had nooit enige make-up gebruikt.” Enzovoort, enzovoort.
Maar juist alles wat ze niet deed en niet onder ogen wilde zien, en alles wat er niet gebeurde vormt voor Maarten ’t Hart het materiaal om een scherp portret te tekenen. Soms oneerbiedig en spottend, maar toch niet onbarmhartig. Dat hij veel van zijn moeder gehouden heeft, blijkt op elke bladzij, dat ze het over bijna alles oneens waren ook. Tussen de regels sluipt niet alleen vervreemding, maar ook verdriet om alles wat er niet was.
De schrijver zou intussen zichzelf niet zijn als een groot deel van het boek niet in beslag genomen werd door een hekeling van alles wat met geloof, kerk en religie te maken heeft. De hele relatie tussen moeder en zoon lijkt vooral te bestaan uit een levenslange discussie over het geloof, waarbij we uiteraard de moeder alleen maar zien door de ogen van de zoon.
Die discussie gaat als vanouds. In dit boek begint het met de ark van Noach, waar Maarten als jongetje al langdurig over zit te peinzen. Al die dieren… Er zijn een miljoen diersoorten die niet in het water leven, zouden die allemaal paarsgewijs naar de ark gekomen zijn, hoe heeft de ark ze dan allemaal kunnen bergen? En als het laden van een koe, een schaap of een geit gemiddeld 20 seconden duurt (dat heeft hij proefondervindelijk waargenomen), zou het dan maanden geduurd hebben voor de ark geladen was? En zo verder en zo voort, tot in het laatste hoofdstuk de fundamenten van het christelijk geloof aan de beurt zijn: de twaalf geloofsartikelen en de beden uit het Onze Vader. Overbodig te zeggen dat het pijn doet om die bladzijden te lezen.
Er zijn veel boeken van schrijvers die een christelijke opvoeding achter de rug hebben en die vervolgens in hun boeken uitleggen waarom ze daar afstand van hebben genomen. Bij de een zit het in de als benauwend ervaren sfeer, bij de ander in het gedrag van de kerkgangers, bij de derde in de regels en het elkaar de maat nemen.
Maar bij Maarten ’t Hart zit het veel fundamenteler, en misschien spot hij daarom ook wel harder dan veel andere schrijvers. Hij heeft moeite met de twee bronnen van Godsopenbaring die in artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis genoemd worden: de goddelijke voorzienigheid en het goddelijke Woord. Hij is een onderzoeker, een wetenschapper die graag telt en rekent en bewijst of iets klopt of niet. Op die manier gaat hij ook de Bijbel te lijf: alles zo letterlijk mogelijk lezen om het daarna grondig te fileren, onderuit te halen en belachelijk te maken.
Zijn moeder en de dominee en de ouderlingen rekenen er snel mee af, Maarten moet maar alles geloven zoals het in de Bijbel staat, want daar staat het nu eenmaal zo, en verder geen gezeur. Waarop Maarten vervolgens in zijn boeken met de dominee en de ouderlingen en ook het geloof van zijn moeder afrekent. ”Magdalena” biedt grondig inzicht in dat proces, en dat is schokkend en aangrijpend voor iedereen die de hoogste dingen van het leven wél heilig acht.
”Magdalena”, Maarten ’t Hart; uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2015; ISBN 978 90 295 3854 1; 254 blz.; € 21,99.