Heilig Land in zicht
Groot was hun vreugde toen, „op de zestiende dag in augustus” (1520), het Heilig Land in zicht kwam. In de haven van Jaffa, „’s avonds tussen zeven en acht uur”, vielen de pelgrims in het schip op hun knieën, „met grote eerbied. Een deel schreide van blijdschap, vergetend al de moeite die het hen had gekost zover te komen.”
Het was Kampenaar Geert Kuynretorff die deze zinnen optekende. Vier maanden eerder, op 17 april 1520, was hij „samen met heer Peter van Anholt, prior in Woudsend, en Edo Romkes, burgemeester in Sneek, van Kampen naar het Heilig Land” afgereisd.
En nu bevonden zij zich dus in de haven van Jaffa. Ontroerd hieven de bedevaartgangers het Te Deum Laudamus en Salve Regina aan, omdat God „ons (vanwege Zijn goedertierenheid) verwaardigd en gegund had in gezondheid het land en de plaatsen te zien waar Hij onze zaligheid met grote inspanning heeft bewerkt, hetgeen aan zoveel mensen is onthouden, die niet minder hebben begeerd deze plaatsen te aanschouwen.”
Halve maan
Vanuit Jaffa toog het gezelschap naar Rama, „liggende van Joppe of Jaffa drie kleine Duitse mijlen en acht Duitse mijlen van de Heilige Stad Jeruzalem.” Kuynretorff beschrijft het alles minutieus. Jaffa, zo weet hij te vertellen, heette eerst Japhet, „want de zoon van Noach die zo heette, heeft de stad als eerste gebouwd en naar zichzelf vernoemd en het was de achtste stad, nadat de wereld in water ten onder was gegaan.”
In Rama –niet de plaats waar Samuël woonde; dat was nu Ramtha Sophin, of ook Arimathea– bekeken de pelgrims heimelijk een moskee, zoals de „mamelukken hun kerken noemen.” Te zien was onder andere „een halve maan met de punten naar boven en de ronding naar beneden.” Aan een van de mamelukken –moslims– vroegen zij wat de Arabieren hiermee bedoelden. „Hij antwoordde ons dat de halve maan betekende dat zij een God aanbidden die hemel en aarde, zon en maan met de andere planeten gemaakt heeft, maar dat zij niet geloven dat Hij de menselijke natuur heeft aangenomen en daarin geleden heeft.”
Reisverslag
Geert Kuynretorff was niet de enige –welgestelde– inwoner van de Nederlanden die in zijn tijd naar het Heilig Land toog, en ook niet de enige van wie een reisverslag bewaard is gebleven. Literatuurhistoricus Ben Wasser laat er in zijn boek ”Dit is de pelgrimage van het Heilig Land en daaromtrent” dertig langskomen. Ze zijn geschreven tussen 1450 en 1650, een periode waarin de bedevaart bloeide. Een van de redenen: een deel van de heilige plaatsen –de Gulden Poort van Jeruzalem bijvoorbeeld– leverde zomaar een „volkomen aflaat en vergiffenis van alle zonden op.” Voor minder belangrijke locaties gold „7 jaar aflaat en 7 carenen” (zevenmaal een veertigdaagse vasten).
Wassers boek bevat een bloemlezing van „karakteristieke en representatieve passages” uit deze reisverslagen. Het aardige is dat hij niet maar wat verslagen op een rijtje heeft gezet, maar steeds een aantal fragmenten van diverse auteurs bundelt. Zo ontstaat een soort alomvattend reisverslag, van het vertrek uit de Nederlanden, via Venetië, naar het Heilig Land (sommige avontuurlijk aangelegde pelgrims togen nog verder) en weer terug.
Jodenwijk
Hoewel de vele beschrijvingen van heilige plaatsen, processies, missen, kapellen gewijd aan „de allerheerlijkste Maagd en moeder Gods Maria” meer dan eens de neiging in je doen opkomen het boek maar snel weer weg te leggen, bevat het toch ook heel veel interessants. Alles bij elkaar biedt het een indruk van het Europa en Midden-Oosten van toen.
Parijs, om maar wat te noemen, was ook in de zestiende eeuw al een drukke stad. „Men kan er kwalijk over straat gaan vanwege al die koetsen waar de adel van Parijs zich in laat rondrijden.” En in Venetië had je een Jodenwijk. Al te best komen Abrahams nakomelingen er in de beschrijving van Arent Willems (1525) niet vanaf: „Deze joden kan men kennen aan de gele mutsen die ze op hun hoofd dragen en ze verdienen hun brood als pandjesbazen, want zij nemen kleren en juwelen als onderpand aan, die zij na het verstrijken van de termijn voor de hoogste prijs verkopen. Zij boden ons veel prachtige zaken te koop aan en wilden ons maar al te graag afzetten met hun ringen, edelstenen, zijde, fluwelen kleren etc.”
In vervulling
Absoluut hoogtepunt was voor de bedevaartgangers het moment waarop zij Jeruzalem zagen liggen. Met eigen ogen aanschouwden Arent Willems en zijn medepelgrims „de allerheiligste stad.” „Zo lang begeerd”, verzucht hij, „zoveel doodsgevaar om geleden. Onze wil was nu volbracht of was althans voor een groot deel in vervulling gegaan.”
De stad stond overigens onder Turks gezag. Christenen mochten zich daarom uitsluitend te voet door de straten begeven. Dat hadden zij er echter graag voor over. Nauwkeurig telde Jan Aerts (1481) zijn voetstappen op de Via Dolorosa. „Van Annas’ huis tot het huis van Caïphas: driehonderddertig. Van het huis van Caïphas tot Pilatus’ huis: honderdzesentwintig. Van de plaats waar de levende Zoon Gods naar de dood verwezen was tot de plaats waar Hij Zijn kruis opnam: honderdvierendertig.”
Maar ook aan pelgrimsreizen komt weer een eind, hoe graag bijvoorbeeld Geert Kuynretorff had willen blijven. „Want ons verlangen om dagelijks alle Heilige Plaatsen te bezoeken kon in zo’n korte tijd niet verzadigd worden en daarom wensten wij wel dat het ons vergund zou zijn ons leven lang hier te blijven. Maar wij scheidden van hier toch ook met blijdschap in het hart, omdat God ons de genade had verleend dat wij naar believen hadden bezocht al de Heilige Plaatsen waar Hij onze zaligheid heeft bewerkstelligd met Zijn heilig, kostbaar bloed.”
Reformatie
De Reformatie luidde de neergang van de pelgrimage in de Nederlanden in, ook die naar Jeruzalem, constateert auteur Ben Wasser – van wie in het boek overigens geen enkele achtergrond staat vermeld. „Het werd mogelijk anders te reizen dan uitsluitend als vrome pelgrim, en de pelgrims kregen meer oog voor profane zaken. Jeruzalem was niet meer het centrum van de aarde. De pelgrim moest zijn plaats voortaan delen met de ontdekkingsreiziger, de avonturier, de piraat en walvisvaarder.”
En inmiddels is het ook voor de nazaten van de Reformatie al lang niet ‘rooms’ meer om Israël en de heilige plaatsen, al dan niet onder leiding van een predikant of ambtsdrager, voor kortere of langere tijd aan te doen. Alleen heet het dan geen pelgrimage meer, maar „rondreis door het Heilige Land.”
Boekgegevens
Dit is de pelgrimage van het Heilig Land en daaromtrent. Bloemlezing uit de reisverslagen van de Jeruzalemgangers uit de Nederlanden 1450-1650, Ben Wasser; uitg. Verloren, Hilversum, 2014; 978 90 8704 422 0; 242 blz.; € 27,-.