De man van de leerplicht en de Woningwet
Titel:
”H. Goeman Borgesius (1847-1917). Vader van de verzorgingsstaat”
Auteur: Bert Wartena
Uitgeverij: Aksant, Amsterdam, 2003
ISBN 90 52601151
Pagina’s: 400
Prijs: € 25,-. Goeman Borgesius, hoeveel mensen zegt die naam nog wat? In de grotere plaatsen is er meestal wel een straat naar deze liberale politicus genoemd. Maar daar blijft het dan ook bij. Toch was hij (in 1905) nog bijna premier geworden. Op dat verzoek van koningin Wilhelmina ging hij echter niet in. Hij beperkte zich tot de rol van formateur.
Een van de redenen was dat Kuyper bij de verkiezingen wel verslagen was, maar dat de niet-confessionele partijen in de Tweede Kamer slechts een krappe overwinning behaald hadden (52 tegen 48). Borgesius zelf was in het district Enkhuizen met een voorsprong van enkele stemmen gekozen. Bij een nieuwe verkiezingsronde kon dit district voor de liberalen verloren gaan.
Nu was het in die tijd nog mogelijk om het kamerlidmaatschap voor onbeperkte tijd te combineren met een ministerspost. Het was wel ongebruikelijk. Goeman Borgesius had dat van 1897 tot 1901 gedaan, toen hij minister van Binnenlandse Zaken was. Die dubbelrol leverde hem nogal wat kritiek op.
Onlangs verscheen een uitvoerige studie (400 pagina’s) over deze Groningse liberaal van de hand van de historicus Bert Wartena. Hij presenteert de politicus daarin als de vader van de Nederlandse verzorgingsstaat. Goeman Borgesius (1847-1917) pleitte immers voor een actiever optreden van de overheid om de vele maatschappelijke noden te lenigen.
Op dat punt moest hij met name zijn eigen liberale achterban zien te overtuigen. Die was immers opgegroeid bij het principe van de staatsonthouding. Ook in confessionele kring bestond veel verzet tegen allerlei vormen van overheidsingrijpen.
Groninger richting
Daarbij kwam dat de schoolstrijd een onoverbrugbare kloof geschapen had tussen rechts en links, tussen confessioneel en niet-confessioneel. Borgesius was zonder meer een verdediger van de openbare school. Die achtte hij onmisbaar als waarborg voor de eenheid van de Nederlandse samenleving. Maar juist dat uitgangspunt leidde tot een grote politieke en maatschappelijke verdeeldheid.
Van huis uit behoorde Goeman Borgesius tot de zogenaamde Groninger richting in de Hervormde Kerk. Die legde vooral de nadruk op de praktische navolging van Christus, waarbij ze met de traditionele kerkleer inzake erfzonde en verzoening niet veel ophad. Later behoorde Borgesius tot de modernen (vrijzinnigen). Die gingen nog weer een stuk verder.
Overigens zit de auteur er naast als hij de ethische richting ziet als een nieuwe benaming voor de Groningers. Ethischen, zoals Beets en Gunning, waren duidelijk orthodoxer, al rekende Kuyper ze tot de halven.
Borgesius studeerde in Groningen, eerst theologie en later rechten. Tijdens de Frans-Duitse oorlog trad hij op als oorlogscorrespondent voor de Arnhemse Courant. Later werd hij hoofdredacteur van de Haagse liberale krant Het Vaderland. Daarin vroeg hij de aandacht van zijn lezers voor de „sociale questie.”
Zijn strategie was er steeds op gericht de liberale burgerij (die immers stemrecht en daardoor politieke macht had) ervan te overtuigen dat de situatie van de arbeidersklasse uit oogpunt van medemenselijkheid volstrekt onaanvaardbaar was. Met op de achtergrond de dreiging van een socialistische revolutie, wanneer de burgerij doof zou blijven voor die schrijnende problemen.
Drankmisbruik
Het eerste front waarop hij met succes de overheid tot wetgevende maatregelen aanspoorde was dat van het drankmisbruik. Ook al zag hij drankmisbruik vooral als een karakterzwakte en had hij geen oog voor de maatschappelijke oorzaken daarvan, wel vond hij dat de overheid daartegen op moest treden. Daarbij ging het vooral om sterke drank. De Volksbond, de vereniging tegen drankmisbruik waarvan hij voorzitter was, was geen geheelonthoudersvereniging. Zelfs probeerde men een tijd lang de verkoop van bier te stimuleren, ten einde de arbeider af te houden van de jenever.
In 1881 nam het parlement met grote meerderheid de Drankwet aan, waarbij de verkoop van sterke drank aan een vergunning gebonden werd. Goeman Borgesius was inmiddels kamerlid geworden, zodat hij zelf aan de verdediging van het wetsontwerp kon bijdragen.
Jarenlang beijverde hij zich ook voor invoering van de leerplicht. Beter onderwijs zag hij als een belangrijk instrument tot lotsverbetering van de arbeidersklasse. Als minister van Binnenlandse Zaken (een aparte minister van Onderwijs hadden we toen nog niet) lukte het hem op het nippertje de Leerplichtwet aangenomen te krijgen. Wanneer de vrij-antirevolutionaire graaf Schimmelpenninck niet van zijn paard gevallen was, zodat hij aan de stemming had kunnen deelnemen, zou het wetsontwerp zijn verworpen. In confessionele kring wezen velen de leerplicht af vanwege de ongelijke positie van openbare en bijzondere scholen, terwijl men ook beducht was om in te grijpen in het ouderlijk gezag.
Behalve de Leerplichtwet kan ook de Woningwet op rekening van Goeman Borgesius geschreven worden. Daarmee poogde hij de huisvesting van de arbeidersklasse te verbeteren. Ook in de uitbreiding van het kiesrecht en in de Arbeidswet van 1889 had hij een werkzaam aandeel.
Wel moest hij constateren dat de eenheid in liberale kring verloren ging. Uiteindelijk vielen de liberalen in drie groepen uiteen. Borgesius bleef bij de Liberale Unie, die de middengroep vertegenwoordigde. Gezien zijn progressieve opvattingen was het ook denkbaar geweest dat hij overgestapt was naar de vrijzinnig democraten (de voorlopers van D66). Borgesius was echter ook een realistisch politicus. De Liberale Unie was nu eenmaal groter en invloedrijker.
Overheidsingrijpen
Borgesius krijgt veel waardering van zijn biograaf. In sommige opzichten is dat terecht. Aan het eind van de 19e eeuw was het onvermijdelijk dat de overheid zich ingrijpend ging bemoeien met de schrijnende maatschappelijke toestanden. Toch waren in liberale maar ook in confessionele kring velen daar doodsbenauwd voor. Overigens hebben we in de tweede helft van de 20e eeuw gezien hoe gemakkelijk de overheidsbemoeienis en de uitbouw van de verzorgingsstaat kunnen doorschieten.
Kritiek heeft Wartena af en toe op Borgesius’ rigide standpunt inzake de christelijke school. In zijn ogen was de overheidsschool er voor iedereen en wie wat anders wilde kon niet op overheidssteun rekenen. Een standpunt dat in liberale kring thans weer de kop opsteekt.
Een zekere actualiteit heeft inmiddels ook het districtenstelsel, het kiesstelsel dat bestond in de tijd van Goeman Borgesius. Wat dat betreft is het goed dat Wartena verschillende keren de vinger legt bij de complicaties die dat opleverde en de manipulaties waartoe dat stelsel uitnodigde.
Overdreven is dat hij telkens wanneer er bedragen in guldens genoemd worden, daarachter vermeldt hoeveel euro dat zou zijn. Voorlopig is iedereen nog wel in staat dat zelf uit te rekenen. Maar belangrijker is dat die omrekening helemaal niets zegt.
Dat in Dordrecht aan het eind van de 19e eeuw gehuwde mannen boven de 60 jaar in de winter van de bedeling 2,50 gulden per week kregen, zegt de lezer alleen wat als daarbij een bepaalde indicatie wordt gegeven van de lonen en prijzen in die tijd. De mededeling dat dat weekbedrag 1,14 euro bedraagt, voegt daar geen zinvolle informatie aan toe.