Panorama van protestantse heiligheid
Titel:
”Glaubenswelt und Lebenswelten”, Geschichte des Pietismus Band 4
Uitgeverij: Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen 2003
ISBN 3 525 55349 8
Pagina’s: 709
Prijs: € 86,-. Het piëtisme is een asymmetrische beweging: de geletterde dominee laat zich onderwijzen door de vrome wasvrouw, de timmerman ’weet’ meer van God dan de godgeleerde professor. Het Duitse standaardwerk ”Geschichte des Pietismus” biedt een groots panorama dat zich over vier eeuwen uitstrekt, en roept enkele vragen op.
Modder gooien is een populaire sport. Met het repertoire scheldwoorden waarover we beschikken, laat zich gemakkelijk een heel lexicon vullen. Vooral vrome mensen zijn vanouds besmeurd. In het Engeland van de zeventiende eeuw worden ze spottend ”puritains” genoemd - puriteinen, die met hun precieze ethiek ernstig rekenen met de heiligheid van God. Een zeventiende-eeuwse spotprent op de puriteinse levenswijze toont twee vrouwen in de vlammen van het helse vuur, alleen maar omdat ze op zondag aan het spinwiel zitten. In Nederland werden ze ”fijnen” genoemd: ze praten langzaam, zuchten en steunen onophoudelijk, het gezicht strak en betrokken, zo hoont de spectatorschrijver Justus van Effen (1684-1735). In de twintigste eeuw komen er namen bij: zwartekousenkerken, fundamentalisten. Hun Duitse geestverwanten worden in de zeventiende eeuw spottend ”piëtisten” genoemd.
Die term ”piëtisme”, afgeleid van het Latijnse pietas, dat vroomheid betekent, is in de huidige literatuur gangbaar geworden als aanduiding voor wat wel de grootste vroomheidsbeweging van na de Reformatie moet worden genoemd. Bij uitgeverij Vandenhoeck & Ruprecht in Göttingen verscheen onlangs de vierde en laatste band van de ambitieuze ”Geschichte des Pietismus”. Het eerste deel van deze vier kloeke banden verscheen in 1993. In totaal beslaan de vier delen meer dan 2700 pagina’s. Het zou een belediging voor de Duitse redacteuren zijn dit werk op een enkele krantenpagina te bespreken. Ik tip slechts enkele punten aan die opvallen en geef suggesties voor de Nederlandse context.
Kledingvoorschriften
Laat ik beginnen met mijn bewondering voor deze serie uit te spreken. Dit werk is een ware ”Fundgrube” voor iedereen die, uit professie, liefhebberij of geestelijke betrokkenheid, zich interesseert voor de heiligen die het protestantisme heeft opgeleverd: de puriteinse reuzen Owen, Edwards, Baxter, Bunyan; de Nederlanders Teellinck, De Labadie, Lodenstein, Koelman, Voetius, Schortinghuis; en vooral -want daar ligt het accent- de Duitsers Arndt, Spener, Francke, Zinzendorf; en vele andere bekende en onbekende personen, die met elkaar in wezen één groot vroom imperium hebben gevormd waarvan de invloed voortduurt tot op de dag van vandaag.
Neem bijvoorbeeld het thema van de sabbatsheiliging, een heet hangijzer voor puriteinen en nadere reformatoren. De reformatorische zondagsviering en speciale daginvulling gaat terug op de zeventiende-eeuwse voetiaanse sabbatsvisie. Die visie gaat niet alleen over grote lijnen, maar ook over concrete handelingen: Speel je op zondag een spelletje monopolie? Ga je huiswerk maken? Elsevier lezen? Computeren?
De Vereniging voor Zondagsrust en Zondagsheiliging beijvert zich al jaren om het zuiver houden van de zondag in de samenleving ingang te doen vinden. „Indien in uw omgeving activiteiten zullen plaatsvinden die indruisen tegen het vierde gebod van Gods heilige wet, verzoeken wij u deze zo spoedig mogelijk te melden aan ons kantoor”, staat in het jaarverslag.
De vromen van vroeger hielden zich aan het piëtistische credo dat je in „daad, gewaad en gepraat” herkenbaar hoort te zijn. Nog steeds staat de kledingcode als piëtistisch kenmerk in de belangstelling. Regelmatig verschijnen op reformatorische scholen brieven met kledingvoorschriften, waarbij vooral de dames het moeten ontgelden.
Bayly
Omdat het piëtistisch ideaal doorloopt tot in de eenentwintigste eeuw, is het een goed idee van de redacteuren om ook de negentiende en twintigste eeuw in de serie te betrekken. Zo gaat de eerste band over de zeventiende eeuw (het puritanisme, het Duitse piëtisme van Arndt, Andreae, Undereyck, Neander, Spener en Francke), de tweede band over de achttiende eeuw (Zinzendorf, Horch, Mutter Eva, Bengel, Lampe, Tersteegen; het piëtisme in Noorwegen, Zweden, Denemarken, Finland, Zwitserland; het methodisme en Noord-Amerikaanse piëtisme), en de derde band over de negentiende en de twintigste eeuw (evangelisme en réveil, de Allgäuer opwekkingsbeweging; Deutsche Christentumgesellschaft; de grote zendingsbewegingen; de heiligingsbeweging en de Gemeinschaftsbewegung; het fundamentalisme in Noord-Amerika; het naoorlogse piëtisme in Duitsland, waar de term piëtisten nog geldt als aanduiding voor een conservatieve stroming binnen de Evangelische Kerk).
Nederland is in de eerste twee banden goed bedeeld met bijdragen van de recent overleden kerkhistoricus Johannes van den Berg uit Leiden. Zijn artikelen laten zien hoe groot de invloed van de puriteinen op de Nederlandse beweging is geweest. Tal van stichtelijke boeken werden vertaald. De zondagsheiliging, de huisgodsdienst, het protest tegen luxe en verspilling, de noodzaak van zelfanalyse - al deze zaken vonden Nederlandse piëtisten terug in de geschriften van hun puriteinse geestverwanten. Bayly’s ”The Practic of Piety” werd in de zeventiende eeuw maar liefst dertig keer gedrukt. Van den Bergs bijdrage kon trouwens alleen maar geschreven worden dankzij het baanbrekende werk dat in de laatste decennia is verricht door de Stichting Studie der Nadere Reformatie (SSNR).
Autobiografie
De winst van die brede piëtismeopvatting is dat je tal van negentiende- en twintigste-eeuwse verschijnselen in verband kunt brengen met hun wortels. Zo bezien zijn de adepten van de Nadere Reformatie de piëtisten van nu: bevindelijk gereformeerden, lees: piëtistisch gereformeerden. Een artikel over de reformatorische Nederlandse subcultuur zou in het derde deel dan ook niet hebben misstaan. Kennelijk weten de Duitse collega’s niet van het bestaan van deze cultuur af, want zo’n artikel ben ik niet tegengekomen (behalve dan een paragraafje over het Nederlandse Réveil van rond 1830). Dat is jammer, want er is volop materiaal: niet alleen worden de Nederlandse piëtisten nog volop herdrukt (en ook in het Duits vertaald), de reformatorische wereld creëert jaarlijks tal van traktaten, prekenbundels, biografieën en uit-het-leven-van’s. Er bestaat dus een groot potentieel aan negentiende- en twintigste-eeuwse piëtistica dat wacht op wetenschappelijk bestudering: laat ook dit ontbrekende hoofdstuk in de toekomst geschreven worden. De SSNR kan daarin een voortrekkersrol vervullen, door haar werkveld uit te breiden naar het piëtisme van de laatste twee eeuwen.
Een ander agendapunt zal de relatie tussen de Nederlandse en de Duitse vroomheidsbeweging moeten zijn. In Nederland is de blik sterk op de Engelstalige wereld gericht. De stichtelijke canon bestaat overwegend uit Nederlandse en puriteinse auteurs. Over Spener en Francke, die tal van stichtelijke werken schreven, hoor je nooit. Hopelijk dat de pas geboren stichting Vrienden van Heidelberg en Dordt hierin verandering brengt. Welke reformatorische uitgever waagt zich aan de geestelijke autobiografie van August Hermann Francke? Of aan preken van de tot vader van het Duitse piëtisme gekroonde Philipp Jakob Spener, die door Comrie een „weergaloozen, godvrugtigen en recht Apostolischen Man Gods” werd genoemd?
Het vertalen voor nuttig gebruik zal tegelijk gepaard kunnen gaan met het speuren naar dwarsverbindingen tussen Nederland en de Duitstalige gebieden. Het is bekend dat Lodensteins werk in Duitse en Zwitserse vrome kringen werd bestudeerd. Een boek als de ”Trappen des geestelijken levens” van Theodorus à Brakel werd door de bekende radicale piëtist Gottfried Arnold met ere genoemd. Arnold merkte op dat à Brakel „in zijn geestrijke boek over het geestelijke leven en de drie trappen naar de volmaaktheid zo christelijk heeft geschreven als nauwelijks iemand voor hem.” Welke conclusies kun je trekken uit het feit dat de gereformeerd-kerkelijke Lodenstein en à Brakel in het buitenland vooral door buitenkerkelijke radicale piëtisten zijn vertaald en gelezen?
Psychologie
In de vierde band zijn thematische bijdragen over de geloofswereld van het piëtisme opgenomen: geschiedenis, bekering en wedergeboorte, vroomheid en gebedspraktijk; Bijbel, liederen, zending, Israël, piëtistische subculturen, vrouwen en kinderen. Het piëtisme is een brede beweging die overal in Europa en Noord-Amerika haar sporen heeft nagelaten. Tegelijk gingen piëtisten op een smalle weg van strenge zelftucht, wereldverzaking -niet per se -mijding, deze misvatting wordt gelogenstraft door bijvoorbeeld de enorme missionaire activiteiten van vele piëtisten- en godsvreze.
Hartmut Lehmann stelt voor om in de toekomst methoden van de godsdienstpsychologie te gaan gebruiken. Tot op heden is dat nauwelijks gebeurd, wat blijkt uit de slechts enkele regels die Horst Gundlach (Psychologie) aan de godsdienstpsychologen J. G. Geelkerken en K. J. Cremer wijdt. Ik mis hier verwijzingen naar het werk van Rudolf Otto en William James. Laatstgenoemde heeft een eeuw geleden in zijn beroemde boek ”The Varieties of Religious Experience” belangwekkende hoofdstukken over de waarde van heiligheid opgenomen, die zich, na het agressieve gehamer van negentiende-eeuwse atheïsten, laten lezen als een eerherstel van de grote christelijke heiligen. James werpt vragen op die nieuwe wegen kunnen wijzen voor het piëtismeonderzoek, bijvoorbeeld over de rol van het onderbewuste mens als werkterrein van de Heilige Geest.
Wat in het piëtisme blijvend aanspreekt is in elk geval haar asymmetrische beweging: de geletterde dominee laat zich onderwijzen door de vrome wasvrouw, de timmerman ’weet’ meer van God dan de godgeleerde professor. Eenvoudige boeren krijgen de allure van heilige, hooggeleerden lopen het risico te worden vernederd tot letterknecht. Zo heeft het piëtisme het priesterschap van alle gelovigen, dat in de kerkelijk-ambtelijke structuur verloren dreigde te gaan, weer op de kandelaar gesteld.