Rekenvak zelf vraagt om aandacht
Ga weer het gesprek aan over de inhoud van het vak rekenen, reageert ir. Jeroen van Rumpt op de discussie over de rekentoets.
Deze week is veel gesproken over de rekentoets. Een gedrocht, een afrekentoets, geheim gegoochel of een terecht onderdeel van het examen: voor- en tegenstanders namen duidelijk positie in. Maar zouden we het niet over ons rekenonderwijs moeten hebben, in plaats van over de rekentoets?
In een bijdrage in dagblad Trouw van 27 januari vraagt conrector Ruben Schrama zich af waarom de rekentoets er eigenlijk is. Daarin benoemt hij een aantal concrete, praktische problemen die hij ervaart bij de rekentoets en die ook onderschreven worden door de commissie-Bosker en de VO-raad. In deze krant benaderden Aviva Boissevain en Karin den Heijer de rekentoets van een andere kant (RD 29-1). Zij hebben naast vragen over de inhoud ook vragen over de betrouwbaarheid van de digitale toetsen. Ze noemen onder andere dat de inhoud geheim is en dat verschillende variaties zorgen voor een onnavolgbare en per situatie andere zak-slaaggrens.
Voor- en tegenstanders namen deze week duidelijk en stevig positie in. Begrijpelijk, misschien noodzakelijk, maar ook jammer. De problemen die genoemd worden, zijn herkenbaar en deels ook praktisch oplosbaar. Maar ons rekenonderwijs houdt veel meer in dan de toets. Het is te vrezen dat met het toetswater ook het rekenkind weggespoeld wordt. Ik ben van mening dat vooral goed rekenonderwijs op onze middelbare scholen belangrijk is. Laten we het vooral daarover hebben en dat goed organiseren.
Beweging
De rekentoets wordt ingevoerd omdat er op het voortgezet onderwijs te veel problemen zijn met het rekenniveau. Daar zijn de meeste partijen het over eens. De Vereniging Hogescholen is juist blij met de rekentoets omdat dit zorgt voor betere instroom van schoolverlaters en daarmee minder kans op uitval tijdens de studie. Door de toets en de scholing die eraan voorafgaat, kunnen de leerlingen het juiste rekenniveau behalen om een vervolgopleiding goed te doorlopen. Dat dit nu niet altijd het geval is, merk ook ik als rekendocent op de pabo van Driestar hogeschool. De vraag is echter of een toetsinstrument echt het enige middel is waarmee we het onderwijs in Nederland in beweging kunnen krijgen.
Welke plek heeft het rekenen eigenlijk op de scholen? Dat is overal verschillend. Ik zie scholen zoeken naar een juiste aanpak en gemotiveerd aan de slag gaan met de uitdaging om rekenonderwijs een betere plek te geven in het curriculum. Maar er zijn nog steeds scholen waarbij rekenen een sluitpost is. Schrama stelt dat op zijn school de leerlingen een vak krijgen waarin ze geen les krijgen en waar geen leraar voor is. Daar zit dus het probleem. Het is belangrijk door wie het rekenonderwijs verzorgd wordt. Zijn dat bevlogen rekendocenten die leerlingen motiveren om te rekenen? Of zijn het docenten die nog een gat in hun jaartaak hebben en dit er wel bij kunnen doen?
De docent is hoofdzakelijk degene die het niveau van het onderwijs bepaalt. Maar officieel bestaat de functie rekendocent niet eens. Eind vorige maand is in opdracht van het ministerie van OCW een raamwerk ontwikkeld waarin 23 bouwstenen staan voor de bekwaamheden van rekendocenten. Dat is een zinvolle handreiking van het ministerie. Het biedt kansen om met de kern van het rekenonderwijs aan het werk te gaan.
In dit opzicht speelt de rekentoets inderdaad een dubieuze rol. Visie en beleid rond rekenen lijken versmald te zijn tot een stappenplan richting het behalen van de rekentoets. Terwijl goed rekenonderwijs begint met een goede visie op de inhoud en plaats van het rekenen. Mijn ervaring is dat deze visie ontstaat als leidinggevenden en docenten met elkaar in gesprek gaan over het vak rekenen en waarom dat belangrijk is voor de vorming van leerlingen. Ik pleit ervoor dat scholen zich vooral hiermee bezighouden!
Motivatie
Ook het beeld dat rekenen hetzelfde is als simpele wiskunde blijkt hardnekkig. Er valt veel winst te halen bij leerkrachten, en daardoor ook bij leerlingen, op de vakinhoudelijke en didactische kant van het rekenonderwijs. Dan is in de opgaven inderdaad merkbaar dat rekenen overal in het maatschappelijk leven een rol speelt. Rekenkundige bewerkingen vinden plaats in een context, vaak herkenbaar uit het dagelijks leven. Juist dat is echt rekenen. Natuurlijk zijn er uitwassen rond de taligheid van opgaven, waarvan Boissevain en Den Heijer voorbeelden geven. Maar ook hier lijkt de discussie rond de rekentoets de aandacht voor de inhoud van het rekenen te verschralen.
Een lastiger punt is de motivatie bij het rekenen. Ik kom in alle lagen van het onderwijs kinderen, leerlingen en studenten tegen die een zeer lage motivatie, zo niet een fobie voor rekenen hebben. Ook daarin is de rol van een toets dubbel. Tweede Kamerlid Jadnanansing stelt, misschien wel terecht, dat leerlingen nu eenmaal de prikkel van een toets nodig hebben. Maar de vraag is of de prikkel nu niet wat te groot is. En is het echt de intrinsieke motivatie die geprikkeld wordt? Toch geldt ook hier: laten we ons vooral richten op goed onderwijs. Laten docenten erop gericht zijn om leerlingen weer plezier in het rekenen te laten krijgen. Dat is geen eenvoudige opgave. Het vraagt om motiverende lesinhouden, maar zeker ook om afstemming op het niveau en de werkwijze van de leerlingen.
Het is begrijpelijk en misschien noodzakelijk dat positie ingenomen wordt rond de rekentoets. Maar vooral geldt: wat is echt belangrijk? Nogmaals Jadnanansing: „Jongeren hebben recht op goed onderwijs.” Laten we vooral daarover in gesprek gaan!
De auteur is docent rekenen en onderwijsadviseur bij Driestar educatief.