Landbouw in Kenia heeft het moeilijk
NAIROBI (IPS). Kenia wordt sinds kort tot de middeninkomenlanden gerekend, maar zal armoede en werkloosheid pas kunnen verslaan als meer geïnvesteerd wordt in de landbouw, een van de meest productieve sectoren, en in opkomende industrieën, zeggen experts.
David Kamau is een kleine maisboer in Nyeri in Centraal-Kenia. Hij ging onlangs ook wortels verbouwen, maar maakt nog steeds geen winst. De kosten zijn te hoog, zegt hij, en hij denkt eraan zijn 5 hectare grond in delen te verkopen. Het verhaal van Kamau is het verhaal van veel kleine boeren in het Oost-Afrikaanse land, waar landbouw goed is voor ongeveer een kwart van het bruto binnenlands product. Kleine boeren, die ongeveer 75 procent van de productie leveren, draaien meestal nauwelijks break-even.
Volgens het ministerie van Landbouw zijn 5 tot 8 miljoen Keniaanse huishoudens direct afhankelijk van de landbouw voor hun levensonderhoud. Dat boeren er niet in slagen winst te maken, komt volgens economisch analist Jason Braganza doordat er te weinig geld naar de sector gaat. Van het nationale budget is 2,4 procent gereserveerd voor landbouw. Dat is 0,6 procent minder dan de 3 procent in 2012/2013, en ook flink lager dan de grens van minimaal 10 procent die de Afrikaanse Unie in 2003 als wenselijk vaststelde.
Het gevolg, zegt Kamau, is dat steeds meer boeren stoppen. „Centraal-Kenia was altijd de graanschuur van het land, maar landbouwgrond wordt nu gebruikt voor woningbouw en commerciële complexen.”
Niet alleen de landbouw heeft het economisch moeilijk. Kleine bedrijven in Kenia kampen met een gebrek aan ondersteunende diensten, vooral op financieel gebied. Twee derde van de Kenianen heeft geen toegang tot financiële basisdiensten zoals een bankrekening.
In september werd Kenia officieel een middeninkomenland. Het bruto-inkomen per hoofd van de bevolking is 1.160 dollar. De Wereldbank legt de grens om tot de middeninkomenlanden gerekend te worden, bij 1036 dollar.
De laatste cijfers over inkomensspreiding in Kenia dateren uit 2005. In dat jaar leefde 45,9 procent van de bevolking onder de nationale armoedegrens. De rijkste 10 procent van de bevolking was goed voor een inkomensaandeel van 38 procent.