Preek brengt psalmen tot leven, en omgekeerd
Preek en psalmen zijn niet los verkrijgbaar, schrijft C. Stam. Ze verhouden zich tot elkaar als de schering en de inslag van een geweven doek. Stam vraagt aandacht voor de samenhang tussen de dienst der verzoening en de psalmen.
Het is een goede zaak kennis te nemen van de peiling die de Vereniging Organisten Gereformeerde Gemeenten (VOGG) verrichtte naar het gebruik van de psalmbundel in de eredienst. De uitslag is niet bemoedigend. ”Gods eigen liederen” komen onvoldoende tot hun recht in de dienst der verzoening en daar moet iets aan gebeuren! Een van de aanbevelingen is meer overleg tussen organist en predikant. In de praktijk zal deze aanbeveling niet of lang niet tot het gewenste resultaat leiden, omdat het leven van de meeste predikanten drukbezet is. Er is zoveel nood!
Intussen merk je aan de sympathieke reacties van verschillende predikanten hoeveel zorg men aan de keuze van de psalmverzen besteedt. De sleutel ligt inderdaad bij de predikanten; maar is de sleutel soms gebroken, om de woorden van een oud kinderliedje te gebruiken? Overduidelijk horen preek en psalm bij elkaar. Het zingen voor de dienst en de afstemming met de plaatselijke scholen bevordert ongetwijfeld de bekendheid van onbekende psalmen, maar daarmee is de samenhang tussen preek en psalm nog niet tot stand gebracht. Net zomin als het vlot opzeggen van de tafels van 1 tot 10 garant staat voor foutloze rekenopdrachten.
Het pleidooi van de VOGG voor het leren omgaan met het hele psalter heeft recht op ieders volle aandacht. Niet alleen dus van de kerken, maar ook in de catechese, in de scholen, in bijbelstudiekringen en verenigingen en in de gezinnen. De psalmen zijn een onderdeel van Gods geopenbaarde Woord en door Zijn bijzondere zorg voor ons en onze zaligheid op schrift gesteld om ons geloof daarop te gronden (zie ook artikel 3 en 5 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis).
Niet los verkrijgbaar
Behalve naar de keuze van de psalmen, is er door anderen onderzoek verricht naar de keuze van teksten waarover gepreekt werd. Daar speelt hetzelfde probleem. Misschien heeft de lacune in het gebruik van het volledige psalmboek hiermee meer te maken. Zwingli en Calvijn bijvoorbeeld behandelden ononderbroken de hele Heilige Schrift, van Genesis tot Openbaring. Zo worden de verwaarloosde boeken Leviticus en Numeri, en niet minder het boek der Psalmen, systematisch doorgepreekt. Tot eer van God en tot een bijbelse fundering van het geestelijke leven. In Genève werden in de tijd van de Reformatie alle 150 psalmen in een halfjaar uitgezongen, zo’n 30 verzen per kerkdienst! Wat een perspectief!
De boeken Leviticus en Numeri werden hierboven met opzet genoemd om te attenderen op de offerdienst, de tempelorganisatie -de zangers- en de psalmen. Deze kenden een bijzondere verwevenheid. Hebben we daar op dit moment voldoende zicht op? Wie denkt bijvoorbeeld nog bij de versregels uit Psalm 89:16 -„Welgelukzalig is het volk, hetwelk het geklank kent”- aan de zilveren trompetten uit Numeri 10, die opriepen tot de offerdienst? In hetzelfde licht bezien krijgt een psalmvers als Psalm 47:6 -„God vaart op met gejuich, de Heere met geklank der bazuin”- een ongekende messiaanse en niet minder eschatologische betekenis. De samenhang tussen de dienst der verzoening en de psalmen komt er nadrukkelijk in naar voren.
Uit de discussie van de laatste weken komt een minder objectieve keuze van de te zingen psalmverzen naar voren. Deze is ingegeven door wat de gemeente graag zingt. Preek en psalmen zijn echter niet ’los verkrijgbaar’. Preek en psalm verhouden zich, als het goed is, tot elkaar als de schering en de inslag van een geweven doek. Op het weefgetouw komt een ’voorbedacht’ patroon tot stand. De draden afzonderlijk hebben geen betekenis. Alleen aan hun onderlinge plaats tot elkaar ontlenen ze hun functie. Zo zijn de psalmen er om de preek in zekere zin ’tot leven te brengen’ en omgekeerd.
Ritmisch zingen
Intussen zijn de psalmen van een bijzondere -ook literaire- schoonheid. Het diepgaand bestuderen van Psalm 88 -ook al zo’n onbekende en verwaarloosde psalm- mondde voor mij uit in een essay, ”Het Evangelie naar de beschrijving van Heman”. Hieruit, en uit de andere Korachliederen, kan de vervlechting tussen de dienst der verzoening en het -instrumenteel begeleid- zingen van Gods lof, ook vanuit de diepte, worden afgeleid. Dat betekent uiteindelijk dat ten behoeve van de prediking de psalmen er niet slechts bijgekozen moeten worden, maar dat beide principieel en structureel met elkaar verweven moeten zijn.
Wat staat ons te doen? Gewoon verdergaan met alle inspanningen om het aanzien en het gebruik van onbekende psalmen te verbeteren. Maar dat niet alleen. De taalkundige bestudering van de psalmen zou onder de organisten een grotere plaats moeten krijgen. Daarvan verwacht ik een belangrijke impuls voor de integratie van de preek in het in- en uitleidend orgelspel.
Predikanten zouden de tekstkeuze eens om kunnen keren door, uitgaande van de psalmen -te beginnen bij Psalm 1- een bijbelgedeelte te kiezen. Bij Psalm 88 zou heel gepast gepreekt kunnen worden over Numeri 16 of over Matthéüs 27:52 en 53. Bij Psalm 11 over Jeremia 10 of 1 Petrus 1:17. Deze omgekeerde aanpak zou vele nieuwe inzichten opleveren, gepaard aan een leerzame keuze van onbekende psalmverzen.
Nog onbesproken bleef de verhouding van het psalmzingen en de muziekbeoefening. Gesuggereerd is om door ritmisch zingen de drempel in de keuze voor onbekende psalmen te verlagen. Gewoon eens proberen op een van de vele psalmzangavonden. Voorlopig is het veelbelovend dat de muziekbeoefenaren het psalmzingen -en dat niet als een bijverschijnsel- hebben onderkend als een aangelegen agendapunt. Het strekt de VOGG tot eer. Laten zij, samen met hun collega’s uit de andere kerken, aan het werk gaan en het probleem niet laten liggen tot weer een volgend onderzoek. Maar dat ze vooral „het hart verenen tot Zijn eer, en zich verblijven in de HEER.”
De auteur is voormalig voorzitter van een hervormde mannenvereniging.