Dat blijkt uit de jaarlijkse abortusrapportage van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), die minister Schippers (VWS) maandag naar de Tweede Kamer heeft gestuurd.

De stijging is af te leiden uit de verplichte meldingen van de aantallen abortussen van ziekenhuizen en abortusklinieken bij de inspectie. Sinds 2011 tekenen instellingen op het meldformulier aan of prenatale diagnostiek bij de keuze voor abortus een rol heeft gespeeld, overigens zonder dat de feitelijke diagnose daarbij wordt vermeld.

Wel blijkt uit de jaarrapportage dat er tussen de 20e en de 24e zwangerschapsweek, die geldt als de wettelijke abortusgrens, in totaal ruim 1300 zwangerschappen zijn beëindigd; meer dan de 1044 zwangerschapsafbrekingen op medische indicatie. Dit kan erop duiden dat er in 2013, evenals in voorgaande jaren, ruim 300 late abortussen op een niet-medische, sociale indicatie zijn uitgevoerd.

Het aantal geboortes ten opzichte van 2012 is vorig jaar fors gedaald (van ruim 175.000 naar ruim 171.000), maar deze daling vertaalde zich niet in een lager totaalaantal abortussen. Dit aantal bleef min of meer stabiel: 30.577 in 2012 tegenover 30.601 vorig jaar.

Tegenover de Tweede Kamer stelt Schippers het „noemenswaardig” te vinden dat het aantal abortussen bij tienermeisjes onder de 19 met 10 procent is gedaald, van 4061 in 2012 naar 3643 vorig jaar.