God verdween ook uit Ingen
Titel:
”Een jongen van het dorp. Honderd jaar Ingen, een dorp in de Betuwe”
Auteur: Chris van Esterik
Uitgeverij: Bert Bakker, Amsterdam, 2003
ISBN 90 351 2599 1
Pagina’s: 317
Prijs: € 22,50. De laatste jaren verschijnen met enige regelmaat boeken die het veranderende leven in een twintigste-eeuwse dorpssamenleving beschrijven. Overbekend is het inmiddels klassiek geworden boek ”Hoe God verdween uit Jorwerd” van Geert Mak. Chris van Esterik beschreef de geschiedenis van zijn geboortedorp Ingen in de Betuwe. De overeenkomsten tussen Jorwerd en Ingen zijn treffend.
Het was in de winter van 1917. De school in Ingen werd door hoofdonderwijzer De Lavalette gesloten. Onderwijs was haast niet mogelijk. Bijna de helft van de leerlingen had de mazelen en de bof en lag ziek in bed. Verder waren er geen steenkolen om de kachels te stoken. De temperatuur in de lokalen was ongeveer 4 graden, het bord in de derde klas was kromgetrokken van het vocht, de banken en vloeren waren nat en er vielen gaten in de vloeren. Veel kinderen gingen, ondanks de leerplichtwet, niet eens naar school. Er moest gewerkt worden. Sommigen gingen met fruit langs de deuren, anderen sjouwden stenen in een van de steenfabrieken.
De sluiting van de school van Ingen wordt beschreven in het uiterst boeiende boek van Chris van Esterik: ”Een jongen van het dorp. Honderd jaar Ingen, een dorp in de Betuwe”. Het boek beschrijft de veranderingen in Ingen gedurende de twintigste eeuw. De geschiedenis van het dorpscafé van Ingen, waarvan de vader van Van Esterik eigenaar was, is een van de rode draden die door het boek lopen.
Het verhaal van Chris van Esterik over het leven in de periode 1900-1945 lijkt in niets op het romantische beeld dat spreekt uit de pittoreske schoolplaten van Cornelis Jetses. De armoede hing als een grijze mist over het dorp. Het leven was hard en verliep volgens vaste patronen en ijzeren wetmatigheden. Men werkte in de steenovens of op het land. Trouwen gebeurde binnen de eigen stand. Het was ondenkbaar dat een zoon van een herenboer trouwde met een dochter van een arbeider of omgekeerd. Aan politiek werd, door de arbeiders, niet gedaan. „Gewoon bidden en danken voor het eten en afgelopen”, zo luidde het devies. Een van de weinige jaarlijkse hoogtepunten was de kermis, die ieder jaar op de tweede donderdag in september begon. Verder vergleden de seizoenen langzaam en gelijkmatig.
Bankgebouw
De oorlog markeerde de grote ommekeer. Daarin staat Ingen zeker niet alleen. Van Esteriks boek over Ingen kan, net als het boek van Geert Mak over Jorwerd, model staan voor een beschrijving van de door de modernisering veranderde dorpssamenlevingen in de twintigste eeuw. De overeenkomsten tussen Ingen en het Friese Jorwerd zijn, vooral als het gaat over de naoorlogse periode, treffend. In beide dorpen werd na de oorlog het kerkgebouw steeds minder belangrijk en het bankgebouw steeds belangrijker. Investeringen werden niet langer met eigen geld gedaan, er werd geleend. Langzaam maar zeker verdween in Ingen het dorpsgebruik dat de boeren de smid persoonlijk bezochten om de rekening te betalen.
Maakten de boer en de smid er eerst een gezellige avond van, compleet met borrels en verhalen, nu werd het geld direct overgemaakt. Zo werd het bestaande sociale weefsel in het dorp door de technische modernisering aangetast. De komst van de televisie werkte verdere individualisering in de hand en bracht tegelijkertijd de wereld dichter bij huis.
Een ander belangrijk moment in de dorpsgeschiedenis van de twintigste eeuw wordt gevormd door de ruilverkaveling aan het einde van de jaren vijftig en het begin van de jaren zestig. Er moest efficiënter gewerkt worden in de landbouw. In Ingen verdwenen de hoogstamboomgaarden, in Jorwerd de beeldbepalende hooibergen. Specialisatie, mechanisering en schaalvergroting leidden ertoe dat het aantal mensen dat werkzaam was in de landbouw fors afnam. Veel agrarische bedrijven moesten hun deuren sluiten. Door betere productiemethoden, kunstmest en bestrijdingsmiddelen nam de productie echter enorm toe.
In de laatste twintig jaar van de twintigste eeuw verloren veel Nederlandse dorpen, waaronder Ingen, langzaam maar gestaag hun identiteit. Tientallen winkeltjes en bedrijfjes verdwenen omdat ze niet langer konden concurreren met de grote winkelketens. Gemeentelijke herindelingen deden het landelijke karakter van de dorpen verder vervagen. De dorpsmentaliteit verdween met de toestroom van mensen uit de stad. Langzaam maar zeker werden plattelandsgemeenschappen slaapdorpen van de grote steden, bevolkt door forenzen.
Strenggelovigen
Van Esterik weet aan de hand van archiefmateriaal en interviews een prachtig beeld te schetsen van het dorpsleven in het twintigste-eeuwse Ingen. Soms lijkt dit beeld wel eens wat eenzijdig. De strenggelovigen uit het naburige Lienden komen er in het boek niet altijd even best vanaf. Een interview met een van hen had wellicht verhelderend kunnen werken. Het boek roept enerzijds weemoed en nostalgische gevoelens op, maar laat anderzijds, door het beschrijven van de bittere armoede die voor de oorlog heerste, ook de schaduwzijde van het nostalgische dorp zien.
”Een jongen van het dorp” is niet alleen voor de inwoners van het dorp Ingen interessant. Het beeld dat Van Esterik schetst voor Ingen gaat voor heel veel dorpen op. Het is het verhaal van de modernisering die in veel plattelandsgemeenschappen het dorpse karakter deed verdwijnen. Het is ook het verhaal van de toenemende secularisatie van Nederland. Ook daarin staat Ingen niet alleen. Illustratief is de gang van zaken op de plaatselijke christelijke jongelingenvereniging. Werden de bijeenkomsten eerst nog door de predikant met bijbellezing en gezang geopend, rond 1970 waren de Bijbel, de liederenbundels en de predikant verdwenen. Wel werd er gekaart en gedanst op een „beat en Nederlandse smartlappen.”
Ook het aantal kerkgangers nam af. Aan het einde van de vorige eeuw had de hervormde kerk nog 1500 ingeschreven lidmaten op een inwonertal van 2500. Ruim 400 van hen waren betrokken bij de kerk, ruim 100 waren wekelijks in de kerkbanken te vinden. De plaatselijke predikant over dit fenomeen: „Kerkgang is alleen voor de heel vromen in het dorp.” Inderdaad, God verdween ook uit Ingen.