Oeso: Inkomensongelijkheid dempt groei Nederlandse economie
BRUSSEL. De toegenomen inkomensongelijkheid in welvarende landen is schadelijk voor groei. Overheden die inkomensongelijkheid tegengaan, maken de economie in hun land daarom niet alleen eerlijker, maar ook groter.
Tot die opmerkelijke conclusie komt de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (Oeso) in een vandaag gepubliceerd rapport.
Volgens de organisatie heeft de afstand tussen de hoogste en de laagste inkomens in ontwikkelde economieën het hoogste niveau bereikt in de afgelopen 30 jaar. Zo verdienen de 10 procent hoogste inkomens in Oeso-lidstaten gemiddeld 9,5 keer zoveel als de 10 procent laagste inkomens. In 1980 was dat nog ‘slechts’ 7 keer zoveel.
Die toegenomen ongelijkheid heeft volgens de Oeso zijn weerslag op de economische groei in die landen, met name doordat in huishoudens met lagere inkomens (de onderste 40 procent in het inkomensgebouw) ook kinderen het risico lopen steeds verder achterop te raken qua opleidingsniveau.
Hoewel de inkomensongelijkheid in Nederland minder toenam dan in veel andere landen, groeide volgens de Oeso ook de Nederlandse economie in de afgelopen jaren toch minder hard vanwege groeiende inkomensongelijkheid. Zo groeide de economie tussen 1985 en 2005 in totaal met 36,3 procent. Zonder de negatieve effecten van inkomensongelijkheid was dit volgens de Oeso 41 procent geweest, een ‘inkomensongelijkheidsverlies’ dus van 4,7 procent.
Volgens de Oeso kunnen overheden met slim beleid, zoals gerichte belastingen en inkomensoverdrachten, de inkomensongelijkheid tegengaan, zonder dat dit leidt tot inzakkende groei. De organisatie stelt dat vooral beleid dat zich richt op de opleidingskansen binnen gezinnen met kinderen effectief is.
De impact van ongelijkheid op economische groei is momenteel onder economen een populair thema, zeker na het verschijnen van het boek over ongelijkheid van de Franse econoom Thomas Piketty, maar in de achterliggende decennia was er weinig aandacht voor. Volgens de meest gangbare economische theorie zou een grotere ongelijkheid juist prikkels genereren tot méér groei.
Uit empirisch onderzoek kwamen de laatste jaren echter al steeds meer aanwijzingen dat inkomensongelijkheid niet alleen gevolgen heeft op medisch (bijvoorbeeld stress) of sociaal gebied (politieke instabiliteit en solidariteit), maar ook effecten heeft op de economische ontwikkeling. Zo bleek uit onderzoek van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) dat kleinere inkomensverschillen bijdragen aan een meer stabiele en duurzame economische groei. Zo zou volgens het IMF een relatief kleine verlaging van de ongelijkheid (met 7,5 procent) de te verwachten periode van groei met 50 procent kunnen verlengen. Ook heeft volgens het IMF inkomensongelijkheid een rol gespeeld bij het ontstaan van de financiële crisis in 2008, doordat de scherp toegenomen inkomensongelijkheid ertoe leidde dat armen hun relatief dalende inkomen repareerden door steeds meer te lenen om met hun consumptie niet te veel achterop te raken. Het gevolg was dat in beide perioden de schulden van lagere inkomensgroepen fors toenamen, wat de economie zeer vatbaar zou hebben gemaakt voor een financiële klap.