Prof. dr. James Kennedy bepleit kritische kijk op de wereld
Op de Dam in Amsterdam –nu een zee van flonkerende feestlichtjes– passeren ze elkaar. Jongeren, ouderen, rijken, armen, ontheemden. In deze samenleving willen kerken van tegenwoordig troostbrenger zijn. Heus geen slechte rol, vindt prof. dr. James C. Kennedy, die op een steenworp afstand van de Dam aan de Universiteit van Amsterdam werkt. Toch heeft hij er ook zijn bedenkingen bij.
De tijd dat de kerk zelfverzekerd haar stem verhief in de samenleving, is voorbij, schrijft de hoogleraar Nederlandse geschiedenis in een bijdrage aan het boek ”Achter de zuilen. Op zoek naar religie in naoorlogs Nederland”, dat vorige maand verscheen (uitg. Amsterdam University Press). In plaats daarvan kroop zij zo’n 20 à 25 jaar geleden in een dienende rol. Zorgde de kerk eerder alleen voor haar eigen mensen, nu wil ze er zijn voor iedereen, „ongeacht geloofsovertuiging of gebrek daaraan. Dienstbaar zijn aan de samenleving, werd meer en meer een kerntaak.”
De kerk als maatschappelijk troostbrenger, zoals Kennedy haar noemt, past ook in dit plaatje. Zij biedt troost in tijden van tragedie. De meeste Nederlanders vinden dit prima. Tenminste, zolang christenen hun empathische kant laten zien en geen commentaar leveren op zedelijke kwesties.
Bewegen orthodox-gereformeerde kerken zich in dezelfde richting?
„Ja, met name de laatste jaren. Al hebben zij op dit punt grotere reserves. Hun identiteit ligt meer in de Woordverkondiging, niet per se in een dienende rol in de samenleving. Maar er ontstaat steeds meer belangstelling hiervoor, enthousiasme zelfs. Hoe kunnen we van betekenis zijn, hoe kan een diaconie iets doen in stad of dorp?”
Hoe waardeert u dat?
„Op zich vind ik dat goed. Er is natuurlijk een taak voor kerken weggelegd in de samenleving. Maar het kan betekenen dat de kritische zin van kerken verdwijnt. Je wilt je dienstbaar opstellen, dus je stelt geen kritische vragen. Zoals: Wat is de betekenis van het leven? Of: Is er wel een goed leven mogelijk zonder God? Daarnaast bestaat het gevaar dat de dienende rol beperkt blijft tot het doen van klusjes door vrijwilligers van de kerk. Die rol heeft nauwelijks effect op het gemeenteleven. De roeping om de wereld te dienen, kan zo iets oppervlakkigs krijgen. Ze raakt niet aan het hart van de gemeente, de liturgie en de Woordverkondiging op zondag. Ze is niet verbonden met hoe de gemeente groeit in de christelijke heiliging. Er is te weinig wisselwerking tussen die twee dingen.”
Hoe zouden dienst en kerkdienst samen kunnen gaan?
„Het is het mooiste als je vrijwilligerswerk doet namens je kerkelijke gemeente. Dat je in het vrijwilligerswerk de relatie met je gemeente benadrukt en dit verbindt met de lofzang. Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden. Door te bidden en te zingen voordat je aan de slag gaat –dat hoeft overigens niet per se in het openbaar– laat je zien dat bidden en werken bij elkaar horen. Op deze manier kan dit vrijwilligerswerk ook een meer centrale plaats krijgen in de liturgie op zondag. Door ervoor te bidden en er in de preek naar te verwijzen.”
U schrijft tamelijk ontnuchterend over de missionaire gemeente. Zij levert weliswaar een actieve bijdrage aan de maatschappij, maar „mensen kwamen in het algemeen niet vaker in de kerk en de meeste Nederlanders merkten er niks van.”
„Een missionaire kerk werkt meestal niet echt vanuit een diep besef van de waarde van een gemeenschap. Meer vanuit de notie dat kerkleden met z’n allen naar buiten moeten treden. In een gemeenschap ontfermen mensen zich over elkaar en over de samenleving. De meerwaarde van de kerk zit in langetermijnrelaties, in een netwerk, een vriendenkring. De gemeenschap zelf is het getuigenis van Wie Jezus is.”
Moeten we het missionair-zijn dan maar loslaten?
„Dat hangt af van wat ertegenover staat. Als de missionaire gemeente een correctie is op: „We hokken bij elkaar met gelijkgezinden en willen niets te maken hebben met de wereld”, vind ik dat winst. Want de kerk hóórt ook naar buiten toe te gaan. Ik vind alleen dat er te weinig gebeurt. Christenen hebben een gemeenschap nodig om te ontwaken in discipelschap.”
Discipelschap lijkt iets individueels te zijn. U benadrukt juist de gemeenschap.
„Discipelschap is voor een gedeelte ook individueel, maar kennelijk –denk aan de zeventig discipelen– deel je het met anderen. Aan de voeten van Jezus leer je gezamenlijk wat het is om discipel te zijn, scherp je elkaar op en help je elkaar op de weg. Dat is dus iets collectiefs.
Ik vind het altijd wat verontrustend dat geloven, ook onder orthodoxe gelovigen, iets is wat je alleen moet doen. Je behoort je te verantwoorden tegenover God, dus je loopt een eenzaam pad, is de gedachte. Ook de orthodox-gereformeerde theologie is en was diep doordrenkt van een opvallend individualisme. De notie dat christenen elkaar helpen, dat je worstelingen en twijfels deelt en een goed voorbeeld kunt zijn voor de ander, ontbreekt.”
Hoe kunnen christenen elkaar helpen?
„Bijvoorbeeld door elkaar te leren bidden. De Amerikaanse theoloog en ethicus Stanley Hauerwas zegt: Wij gaan ervan uit dat iedereen kan bidden, maar dat is niet terecht. Bidden is juist heel moeilijk. Een oud en wijs iemand zou hierin een voorbeeld kunnen zijn.”
Hebben we het nu nog steeds over het getuigenis naar buiten?
„Dit lijkt een interne onderneming, maar iets wat je binnen de gemeente doet, wordt aangescherpt door wat je buiten aantreft. Dan loopt er een lijntje van de kerk naar het werk in de wereld. Wat het betekent om in de wereld te staan, wordt een intrinsiek onderdeel van het gemeente-zijn. Als een gebedsgroep zich geroepen weet om iets te doen in de samenleving, gaat zij dat biddend doen. Zo krijgt het gebed ook gestalte in de wereld.”
Reformatorische christenen zijn terughoudend in het zoeken naar verbinding met de buitenwereld.
„Als mensen niet zeker zijn van hun eigen heil, als terughoudendheid geboden is bij het aangaan aan de avondmaalstafel, wordt het moeilijker –ik zeg niet: onmogelijk– om de gemeenschap te zien als lichaam van Christus die in haar doen en laten een getuigenis is. Het is waar dat we door het horen van het Woord tot bekering komen, maar de gemeenschap waarin dat Woord klinkt, doet er ook toe. We zitten niet alleen als toehoorders in de kerk, maar ook als ledematen van het lichaam van Christus. Waarvoor en waartoe is het heil aan ons gegeven? Om het licht van de wereld te kunnen zijn. Om een perspectief te bieden van geloof, hoop en liefde.”
Tegelijkertijd ziet de hoogleraar, die lid is van de gereformeerde kerk vrijgemaakt in zijn woonplaats Amersfoort, dat de houding van orthodox-gereformeerde christenen tot de wereld veranderd is. Die conflicteert niet meer met deze samenleving omdat zij hierin volop meedoen. Afgelopen vrijdag hield prof. Kennedy hierover een lezing voor het Studium Generaleprogramma ”De antithese voorbij” van Driestar educatief.
Kennedy: „Voor mij blijft de permanente vraag: hoe kan die tegenstelling tussen het Koninkrijk van God en de wereld op een vruchtbare manier blijven bestaan? Augustinus, Luther, Groen van Prinsterer, Kuyper en Bonhoeffer gaven de antithese elk op hun eigen manier vorm. Maar deze veranderde wel steeds van gedaante en in elke gedaante ging de wereld, de goede schepping, een meer centrale plaats innemen. Christenen voelden zich steeds meer thuis in de wereld. Het valt mij op dat, althans in sommige delen van de gereformeerde gezindte, er inderdaad behoefte is aan vormen van participatie. Het Reformatorisch Dagblad lezen, naar reformatorische scholen gaan en samen de tijd uitzitten tot de jongste dag, worden steeds minder als toereikend gezien. Maar dan vraag ik me af wat de antithese nog inhoudt. Ga je dan overstag naar een onkritische kijk op de wereld?”
Hoe moet de tegenstelling volgens u blijven bestaan?
„Door als kerk een contrasterende gemeenschap te zijn. Behoud het onderscheid. Het is niet allemaal één pot nat. Jezus zegt: Ik ben de Weg. Als je dat in het discipelschap serieus neemt, brengt dat spanningen en tegenstellingen mee. Dat valt niet te negeren.
De kerk heeft een ander oriëntatiepunt dan de samenleving. De liturgie en de verkondiging duwen ons in een andere richting. Door die andere oriëntatie, maar ook door hun handelen, komen christenen hoe dan ook in gesprek met de wereld buiten – waarmee zij overigens ook iets gezamenlijks hebben. De essentie van de gemeenschap is dat zij het uitverkoren volk gestalte geeft en vormen weet te vinden waarin zij present kan zijn in de samenleving. Niet door hoog van de toren te blazen, maar op een vriendelijke en indringende wijze.”
Dat is een kwetsbare positie, stelt u in de bundel ”Achter de zuilen”.
„Niet alleen omdat de samenleving afwijzend staat tegenover ons theologiseren, maar ook omdat het vermogen van de kerk beperkt is. Sommige kerken kunnen door vergrijzing en een afkalvend ledenbestand nauwelijks inzet bieden. Vergrijsde christenen zullen in Nederland niet vervangen worden door jonge christenen.
Het is wrang dat juist nu er voor christenen meer ruimte is dan ooit, kerken het vermogen missen om die ruimte te benutten. We krijgen te maken met een nieuwe zorgwet. Kerken zouden juist nu hulp kunnen bieden waar er gaten vallen, door mensen op te vangen en nieuwe netwerken te scheppen.
Een oplossing voor dit probleem is er niet. We moeten roeien met de riemen die we hebben.”
Prof. dr. James C. Kennedy
Prof. dr. James. C. Kennedy werd in 1963 geboren in de Verenigde Staten en groeide daar op. Sinds 2007 werkt hij als hoogleraar Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam (UvA), daarvoor was hij vier jaar lang als hoogleraar contemporaine geschiedenis verbonden aan de Vrije Universiteit in de hoofdstad. Prof. Kennedy woont in Amersfoort en is lid van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Hij schreef en werkte mee aan tal van publicaties. In 2010 verscheen van zijn hand het boek ”Stad op een berg. De publieke rol van protestantse kerken”. Hierin voerde hij een inmiddels breed bekend pleidooi voor „de kerk als contrasterende gemeenschap.”