Op de bres voor milde orthodoxie
Hij heeft een geestelijke zoektocht achter de rug, en is juist daardoor het goud van de reformatorische traditie gaan waarderen. „Maar ook het kaf gaan zien”, vult dr. Ewald Mackay haastig aan. „Als één ding voor mij kaf is, dan is het de hardheid waarmee we elkaars schedels theologisch klieven. Dat is niet christelijk, maar Germaans.”
Deze week werd zijn nieuwste boekje, ”Open venster op de hemel”, gepresenteerd. Het is een hartstochtelijk pleidooi voor iedereen in het onderwijs om kinderen en jongeren tot verwondering over de schepping en haar Schepper te brengen. Zelf doet Mackay, docent geschiedenis en filosofie aan de pabo en de lerarenopleidingen van Driestar educatief in Gouda, niets liever. Tot zijn eigen verbazing ontdekte hij „een echte schoolmeester” te zijn.
U had dat niet verwacht?
„Ik werkte aan de VU in Amsterdam, maar moest weg vanwege bezuinigingen. Toen ben ik gaan solliciteren in het onderwijs. De eerste baan die op m’n weg kwam, was leraar geschiedenis op het Insula College in Dordrecht, een algemeen-christelijke school waar weinig leerlingen naar de kerk gaan. Ik zag het als een uitdaging. Red ik het op zo’n school? Ik heb me helemaal op die baan gestort.”
En?
„Het was bijzonder leerzaam om midden in de wereld te staan. Ik probeerde in mijn lessen iets van een venster op de hemel te openen. Dat is op zo’n school lastiger dan op een reformatorische. De leerlingen wisten echt van niks. Toch had ik de mooiste gesprekken. Over God, geloof en wetenschap, goed en kwaad. In Dordrecht heb ik de liefde voor het leraarschap ontdekt. Achteraf zeg ik: Mijn boekje ”Open venster op de hemel” is in Dordrecht begonnen.”
U verkaste op zeker moment toch naar een reformatorische school.
„Izaäk Kole vroeg mij op de Driestar te komen werken. Eerst had ik daar moeite mee. Ik had het gevoel Dordrecht in de steek te laten. En ik vroeg me af: Wat moet ik hun in Gouda gaan vertellen? Daar weten ze alles al van vensters op de hemel. Maar Kole hield aan. Een paar jaar heb ik twee banen gehad: in Dordrecht en in Gouda. Ik werkte continu 130 procent; daar werd ik een beetje gek van. Uiteindelijk heb ik gekozen voor de Driestar en ik moet zeggen: daar heb ik nog geen dag spijt van gehad. Zeker na al die jaren in de woestijn.”
Wat is uw uitdaging in Gouda?
„Ik merk dat het ook op de Driestar nodig is om vensters te openen. Vensters op de hemel, maar niet minder op de wereld. Als ik filosofie geef, kruip ik in de rol van atheïst en laat ik de klas zweten. Veel studenten hebben nog nooit een atheïst in levenden lijve ontmoet om mee te debatteren.”
U bent kritisch over de reformatorische zuil. Wat is er mis mee?
„Laat ik eerst dit zeggen: de kern, alles is genade, deugt. Maar we houden ons ook bezig met sociologische zelfbescherming. Intussen is de invloed van de moderne tijd op ons en onze kinderen buitengewoon groot. We zijn pragmatisch, druk en zitten uren op de sociale media. Bovendien missen we een echte denktraditie. De Reformatie had een enorme denkkracht. In korte tijd werd een Statenvertaling tot stand gebracht en een compleet gereformeerde theologie ontworpen. Dat is allemaal lang geleden. En wij? Wij zitten in een veilige enclave met een muurtje eromheen. Intussen hebben we het gevecht met de moderniteit verloren.”
Wat moet er veranderen?
„Het christelijk geloof vraagt dat we onze kinderen in een veilige omgeving opkweken. Ik heb daarom de waarde van de reformatorische traditie hoog staan. Mijn kinderen zitten ook op een reformatorische basisschool, waar ze bidden, psalmen zingen en goed Bijbelonderwijs geven. Maar uiteindelijk zullen we toch bereid moeten zijn om midden in de wereld te staan. Dat doen niet zo veel mensen in onze traditie.
Ik zeg weleens tegen mijn studenten: Je hebt op de Calvijnschool gezeten, op de Guido de Brès, je doet de pabo op de Driestar, je krijgt een baan op de Ds. G. H. Kerstenschool en als je tachtig bent, ga je in Huize Salem wonen. Wat heb je dan van de wereld gezien? We zijn bang om onze zekerheden kwijt te raken, maar we moeten ze los durven laten. Dat wordt gezegend.”
U voert een kruistocht tegen dualisme in reformatorische kring. Waarom?
„De tijdgeest is dualistisch. Het publieke domein is zakelijk. Daarin gaat het over kennis, over wetenschap. Daarnaast heb je het private domein. Daarin mag je het over God hebben. Reformatorische christenen zijn erg ontvankelijk voor die tweedeling. We maken nogal eens een scheiding tussen de zondag en de rest van de week. We hebben eigen scholen, maar geven wat vakinhoud betreft grotendeels op dezelfde manier les als de openbare school. Op zondag geloven we in een schepping, 6000 jaar geleden, van 6 keer 24 uur. Op het werk accepteren we te makkelijk het evolutiemodel, uit angst voor onze wetenschappelijke carrière. Ik kan het niet rijmen.”
Nog erger vindt u theologisch dualisme.
„Veel reformatorische christenen, ook jongeren, denken: Het heil is niet voor mij. Ze zijn een sociologische refo, meer niet. Of ze menen dat een mens zijn hele leven moet worstelen met de heilsvraag en pas op z’n 80e tot zekerheid komt. Dat wordt dat de genormaliseerde praktijk. Die gedachte vind je niet bij Luther, Calvijn of de Vroege Kerk, maar is een ontsporing in de Hollandse theologie sinds de 19e eeuw.”
Wat dan wel?
„Alle klassieke theologen zien het als de normale weg dat er aan het einde van de adolescentie een moment komt van het gevecht tussen jouw ziel en God. De oudvaders leren dat de meeste mensen tot bekering komen tussen hun 18e en 30e. Ze leren niet dat de mens zijn leven lang op het erf van het verbond wandelt in onzekerheid. Dan doe je Gods genade tekort en kan het leven niet geheiligd worden. Dan kan een leraar niet vanuit z’n hart spreken en is het moeilijk om vensters te openen op God.
Bekering is trouwens iets van het hart én het verstand. In Deuteronomium 6 worden we opgeroepen God lief te hebben met hart en hoofd. Voor veel reformatorische christenen is dat een tegenstelling. Maar wij moeten in heel ons zijn bekeerd worden. Dus ook in ons denken. Als bekering iets is voor oude mensen, heb je weinig tijd om je verstand te kerstenen. Het is mijn wens dat we uit onze theologische verlamming komen. De reformatorische traditie heeft van zichzelf een ruimte die wij inperken.”
Maakt u dat eens concreet?
„Onze oudvaders kwamen op huisbezoek als je niet aan het avondmaal deelnam. Tegenwoordig is het andersom. Als je aan het avondmaal bent geweest, heb je iets uit te leggen. We bejegenen elkaar wantrouwend. Ik heb een geestelijke zoektocht achter de rug. Juist daardoor ben ik het goud van de reformatorische traditie gaan waarderen. Maar ik ben ook het kaf gaan zien. Als één ding voor mij kaf is, dan is het de hardheid waarmee we elkaars schedels theologisch klieven. Dat is niet christelijk, maar Germaans. Zo genadeloos hard. Laat mij maar op de bres staan voor milde orthodoxie.”
U zou niet tot de directe achterban van de Driestar behoren, maar door de hogeschool zijn binnengehaald om de luiken open te zetten.
Mackay schiet in de lach. „Grappig. Ik kom uit de christelijke gereformeerde kerk van Sliedrecht, een Bewaar het Pandgemeente. De predikanten C. Smits en E. du Marchie van Voorthuysen behoren tot mijn oerwereld. Zij moesten niets van lichte christelijke gereformeerden hebben. Ik ben naar de reformatorische Calvijnschool in Sliedrecht gegaan, daarna naar de Guido de Brès in Rotterdam. Door mijn studie ben ik in andere, bredere kringen terechtgekomen, maar ik werk alweer vijftien jaar op de Driestar.
Ik vind het wel mooi dat mensen mij niet in een hokje kunnen krijgen. Ik merk het aan mijn studenten. Ze zeggen: Mackay zal wel links zijn, want die stelt allemaal kritische vragen. Bij de dagopening kies ik bewust voor de Statenvertaling, omdat ik die mooier vind dan de HSV. Tegelijk noem ik het een gruwel dat de HSV als een duivelswerk wordt aangemerkt. Er hebben heel gelovige collega’s van mij aan meegewerkt.”
Toch een poging om u in een kerkelijk hokje te krijgen…
„Ik ben ouderling in de hervormde gemeente van Sliedrecht, een Gereformeerde Bondsgemeente, en voel me thuis in het behoudende midden van de reformatorische kring. Ik houd van de katholiek-gereformeerde lijn, ook al ben ik m’n eigen weg gegaan. Soms mis ik die lijn in hervormde kring, zeg ik eerlijk. Het bevindelijke is mij dierbaar, mits het is ingebed in een gezonde theologie.
Ik vind het mooi om overal het gesprek te voeren. Ook bij het KOC, het onderwijscentrum van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland. Ik heb er laatst een fantastische ochtend gehad.” Ondeugend: „Ze denken natuurlijk wel: Hij heeft niet zo’n donker pak aan als wij, maar ze voelen dat wat ik zeg uit m’n tenen komt. Ik snap hen ook heel goed, want ik ben zelf bijna aan dat heilsdilemma ten onder gegaan.
Aan het einde van die bijeenkomst sprak iemand een dankwoord. Het werd een soort minilezing dat er bijna niemand meer bekeerd wordt. Dan hoor ik natuurlijk gewoon dankjewel te zeggen, maar ik heb toch in alle liefde een vraag gesteld. Heeft het misschien met je manier van kijken te maken dat je denkt dat er bijna niemand meer bekeerd wordt? Ik zie om me heen dat de Heere werkt. Toen heb ik iets over mijn grootvader verteld. Het werd ademloos stil. Er was contact.”
Hoe typeert u zichzelf?
„De theoloog Miskotte zei: De kerk heeft dwarsliggers nodig om de rails bij elkaar te houden. Laat mij maar zo’n dwarsligger zijn. Ik laat graag een frisse wind waaien door de reformatorische traditie en hoef gelukkig geen ruggespraak te houden met een achterban of synode. Ik kan mensen een spiegel voorhouden en aan het denken zetten. We hebben in onze gezindte een beetje last van machtmachinaties. In de tijd van de Reformatie liepen we te hoop tegen roomse kardinalen, en terecht, maar als ik me niet vergis, zie ik die kardinalen in eigen kring soms ook.”
U wilde als jongetje al alles begrijpen. Zijn er dingen die u niet begrijpt?
„Elke dag. Je denkt dat je heel wat weet, maar steeds weer vraag ik me af: hoe kan dít gebeuren? Neem IS-strijders. Hoe kan iemand een ander onthoofden? De dader is toch ook een schepsel van God? Zulke dingen blijven voor mij een mysterie.”
Ben u een gepassioneerd mens?
Het blijft lang stil. Dan: „Ik denk het wel. Ik kan niet tegen niet-gedrevenheid. Niet tegen een slechte lezing. Niet tegen een preek uit de kaartenbak, waar alles in zit, maar waarin geen vuur wordt ontstoken. Dan moet ik mezelf toespreken: Ewald, je zit hier niet als criticus, maar als hoorder. Stel je open voor de boodschap. Mijn diepste passie? Dat ik op aarde ben om God te dienen. En de kerk. Voor mij is alles wat ik doe de kerk, het grote huis, de christelijke traditie. Het is mijn wens om jongeren, de nieuwe generatie, een behouden huis aan te reiken, zodat ze niet de deur uit rennen.”
Levensloop Ewald Mackay
Dr. Ewald Mackay (1964) groeit op in Sliedrecht, studeert geschiedenis en filosofie aan de VU in Amsterdam en promoveert aan deze universiteit in de theologie op de problematische relatie tussen geloof en wetenschap. Hij is docent aan de pabo en de lerarenopleidingen van Driestar educatief in Gouda en behoort tot de kenniskring die is verbonden aan het lectoraat christelijk leraarschap.
Mackay schreef diverse boeken, zoals ”Het grote huis” en ”Open venster op de hemel”.
Hij is getrouwd, heeft drie kinderen en behoort kerkelijk tot de hervormde gemeente van Sliedrecht.