De kerk als constructiefout
Kerkverlating, iets ergs? De kerken zuchten eronder, maar geen paniek, zegt de omstreden theoloog H. M. Kuitert in zijn nieuwste boek ”Kerk als constructiefout”. Laat de kerk ophouden zich als een instituut te beschouwen dat waarheid verkondigt en leer oplegt. De kerk moet zich ombouwen tot religieuze gemeenschap.
In Amsterdam vond woensdag de presentatie van Kuiterts nieuwste boek plaats ter gelegenheid van zijn 90e verjaardag afgelopen dinsdag. Aan een biografie over hem door Gert Peelen wordt nog druk gewerkt, maar de befaamde theoloog kon het niet nalaten om zijn 90e verjaardag ‘op te luisteren’ met een nieuwe pennenvrucht.
Tijden veranderen. Kuitert constateert dat je vroeger voor het geloof in de kerk moest zijn, nu bloeit het juist daarbuiten op. God is, in de nieuwe religie, in handen van de persoon en zijn particuliere behoeften gevallen, schrijft hij. De vraag: „Wat moet ik van God?” heeft plaatsgemaakt voor: „Wat heb ik aan God?”.
Kuitert neemt zijn uitgangspunt opnieuw in de menselijke ervaring. Mensen worstelen met zin- en levensvragen en de antwoorden daarop projecteren ze op een Hogere Macht, die ze God of wat dan ook noemen. Eerst is dus de mens, daarna God. „God is een zoekontwerp van beneden en niet een zelfopenbaring van Boven.” Het is het oude liedje van een inmiddels hoogbejaarde theoloog die kras oogt en nog even strijdvaardig is als vroeger.
Alles wat de christelijke leer heeft geproduceerd, God als Schepper en Onderhouder, zonde en genade, hemel en hel, het is voor Kuitert allemaal verbeelding, wel nuttig als oeroriëntatie van de mens, maar zeker geen waarheid of werkelijkheid. Kennis van God bestaat niet, zoals de kerk pretendeert, noem het volgens Kuitert liever traditie of overlevering van geloofsverhalen.
Vandaar: de kerk mag zich opheffen, want „de overlevering redt het wel”, aldus de ondertitel. Niets afschaffen, zo stelt Kuitert. Want dan gooi je makkelijk te veel weg waar je later spijt van hebt. Laat de kerk een treetje lager inzetten: gewoon een geloofsgemeenschap zijn. Wat werkelijk zin heeft en mensen bezighoudt, geven zij wel door aan een volgende generatie. Dat zie je aan je (klein)kinderen, stelt Kuitert: die tobben niet meer zoals hun (groot)ouders en gaan voortvarend in de wereld aan de slag.
Vrijzinnig
Kuitert is vrijzinnig, komt daar ook eerlijk voor uit. Kenmerk van alle vrijzinnigheid is dat de waarheid afgestemd moet zijn op de actuele behoeften van mens en cultuur. Kuitert raakt hier een gevoelige kant van de mainstream kerken. „Er is geen toezicht meer op de rechte leer. Je mag als pastoor of predikant je eigen invallen over God volgen – niemand die in de boom klimt.” Kerken proberen krampachtig open te zijn naar de wereld, mensen binnenboord te houden. Het ergste is volgens Kuitert dat ze prutsen aan de liturgie. „Dat het toch gebeurt, laat zien dat het water tot aan de lippen is gekomen.”
Anderzijds stoort het Kuitert dat de kerk nog zo orthodox is en zo krampachtig bezig is om verloren terrein terug te willen op de secularisatie. De kerk leert het maar niet af om waarheden te verkondigen die goed zouden zijn voor iedereen. Het concept kerk veronderstelt een instituut dat „een planting van Boven” is, autoriteit heeft, gehoorzaamheid aan kerkleiders vraagt en daarmee gehoorzaamheid aan Boven. „De ruggengraat blijft het innemen van de vrijheid van gelovigen.”
De kerk zit volgens Kuitert in een spagaat: doorgaan op de oude weg (leer en waarheid verkondigen) betekent „de dood in de pot”, en vernieuwen en moderniseren heeft óók geen zin, want de kerk is niet voor niets kerk en staat ergens voor. De fout is in beide gevallen de gedachte dat de wereld niet zonder de kerk kan.
Oplossing: maak de kerk gewoon tot een religieuze gemeenschap, zonder enige pretentie en illusie, maar ook zonder enige waarheid. En: erken vooral de autonomie van de wereld en het goed recht van de secularisatie. „Kerkmensen zijn net mensen, gelovigen hoeven zich niet uit te putten in het verdedigen van onhoudbare leerstukken, en niet-gelovigen niet in het neerhalen ervan.”
Zwanenzang
Het boek zal ongetwijfeld Kuiterts zwanenzang zijn. Daarom is het goed om er aandacht aan te besteden. Misschien heeft Kuitert allang zijn tijd gehad, zeker aan de faculteit (Vrije Universiteit) waar hij doceerde. Er is daar weer een opleving van klassieke theologie en orthodoxie is allang –ook wereldwijd– geen vies woord meer.
Kuitert blijft gevangen in het waandenkbeeld dat in de kerk alles moet en vrijheid bij voorbaat afgenomen wordt. Vandaar zijn uitvoerige analyse van het verhaal van de grootinquisiteur bij Dostojewski.
Toch lijkt hij op één punt zijn tijd nu (onverwachts) mee te krijgen: de opleving van de religieuze ervaring. Het is volgens Kuitert al begonnen met de 19e-eeuwse theoloog Schleiermacher: voor religie heb je geen kerk of kerkleer nodig, en moraal is al helemaal niet de kern van religie. Kuitert heeft er echter geen goed woord voor over dat de kerk nu meent dat de nieuwe religie een missionaire kans is. De nieuwe religie is „losbandig geloven” en er is helemaal geen comeback van religie. „Er keert niets terug, er is veeleer een loslopende concurrent bij gekomen. De zogenaamde comeback van religie is de voltooiing van de secularisatie.”
Ooit stelde L. M. P. Scholten dat men zo „ontzettend gemakkelijk” kan praten over Kuitert die „alles eruit gooit en snijdt”, zonder daarbij zijn motieven te verdisconteren. Kuitert wordt zijns inziens gedreven door „een bepaalde bewogenheid om de moderne mens”, die niets meer met de Bijbel kan doen.
Alleen worden deze mens en zijn ervaring de exclusieve norm. Kuiterts levenswerk, waarmee hij helaas ‘in stijl’ afsluit, lijkt als de baron van Münchhausen, die zichzelf bij zijn hoofd uit het moeras wilde trekken. Wie zijn uitgangspunt in de ervaring neemt, komt alleen zichzelf tegen.
Boekgegevens
Kerk als constructiefout. De overlevering overleeft het wel, Harry Kuitert; uitg. Ten Have, Utrecht, 2014; ISBN 978 90 259 0429 6; 171 blz.; € 17,99.