Kabinet zoekt verschillen in hoger onderwijs
Het kabinet moedigt universiteiten en hogescholen aan de verschillen tussen de opleidingen duidelijker te maken. Ze moeten zich meer profileren en hun prestaties openlijk ter vergelijking aanbieden. Dat is de kern van het Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan (HOOP) 2004 van staatssecretaris Nijs van Onderwijs. Het kabinet heeft er vrijdag mee ingestemd.
Nijs wil in de toekomst in elk geval meer vrouwelijke promovendi, een betere doorstroming van hbo naar wetenschappelijk onderwijs en meer samenwerking van de opleidingen met het bedrijfsleven. Ook wil zij prestatiecontracten met de onderwijsinstellingen afsluiten.
Maar die afspraken hebben geen gevolgen voor de overheidsfinanciering van de universiteiten en hogescholen, benadrukte Nijs tijdens een persconferentie. Volgens Nijs zou het „pervers" zijn als de overheid het autonome beleid van de instellingen met geld zou sturen.
Als een instelling niet aan zijn eigen ambities voldoet, zal dat duidelijk zijn in de publicatie die de staatssecretaris van 2006 wil maken. In die publicatie zal zij ook kwaliteitsgegevens zoals het aantal studenten per docent of de uitval na twee jaar studie, en informatie over bijvoorbeeld de overheidsbijdrage per student opnemen. „Ik hoop dat Elsevier onze gegevens zal overnemen", zei Nijs.
Algemeen doel van het HOOP is te komen tot een meer uiteenlopend aanbod in het hoger onderwijs. Het kabinet wil dat universiteiten en hogescholen niet uniform zijn. Instellingen moeten keuzes maken om zich te profileren en worden geprikkeld te excelleren. „Het is hoog tijd voor een Nederlandse Harvard, maar ik heb niet de illussie dat we die volgend jaar al hebben."
Daarnaast kijkt Nijs naar alternatieve geldstromen voor het hoger onderwijs. Er is een potje van Economische Zaken voor technologie in het midden– en kleinbedrijf, zei ze. Ze denkt ook dat het bedrijfsleven geïnteresseerd is in topinstellingen. Zelf zou ze daar wel extra geld voor willen vrijmaken.
Aan de andere kant zijn de middelen van de overheid beperkt, benadrukte Nijs. Daarom is zij niet meer van plan instellingen te betalen voor studenten die een tweede studie volgen. Volgens Nijs zijn er nu ongeveer 10.000 studenten die bijvoorbeeld naast hun studie economie ook rechten doen.
Ook wil ze niet meer de studie bekostigen voor alle studenten die van buiten de Europese Unie komen. Instellingen die studenten van buiten de EU les willen geven, moeten duidelijk kunnen maken dat dit van belang is voor de instelling zelf en het moet passen binnen het overheidsbeleid.
Tot slot zei Nijs dat zij een eind wil maken aan de discussie over wat de overheid wel en niet moet betalen. Ze heeft daarom de Sociaal–Economische Raad nog een keer om advies gevraagd. De SER stelde volgens Nijs eerder al eens voor om studies te bekostigen tot de student de arbeidsmarkt betreedt. Bachelors die gaan werken, zouden daar door zelf moeten betalen als ze op een later tijdstip een masteropleiding willen volgen.