Alle scholen bijzonder
„Het onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs mag op de helling.” Zo’n oproep klinkt niet vaak uit de mond van een ChristenUnievertegenwoordiger. De scheidend voorzitter van het wetenschappelijk instituut van de partij, Jan Westert, durft het aan.
De ChristenUnie presenteert vandaag tijdens een onderwijscongres van de partij in Amersfoort het boek ”De school van de burger. Onderwijsvrijheid in een participatiesamenleving”. Het boek is een uitgave van het wetenschappelijk instituut van de CU, de Groen van Prinstererstichting. In het boek betogen scribenten van diverse snit dat de overheid de school weer aan de burgers moet teruggeven. De trend is namelijk dat die overheid haar greep op het onderwijs langzaam maar zeker vergroot en zich steeds meer met de inhoud van het onderwijs bemoeit. De staat als albedil; daar wil de ChristenUnie niets van weten. Zeker niet op het gebied van onderwijs.
Het laatste hoofdstuk van de bundel is geschreven Westert, voorzitter van de Groen van Prinstererstichting. In het dagelijks leven geeft hij leiding aan de LVGS, de besturenkoepel van het gereformeerd vrijgemaakte onderwijs. Hij is politiek actief als ChristenUniefractievoorzitter in de Provinciale Staten van Overijssel en trekt de CU-lijst bij de verkiezingen in maart. Het onderwijscongres leiden is zijn laatste klus als voorzitter van het WI van de CU. Dr. ir. J. van der Stoep, lector aan de Christelijke Hogeschool Ede, volgt hem op.
Westert pleit in de bundel voor het omvormen van al het openbaar onderwijs tot bijzonder onderwijs. Nederland heeft nu een duaal onderwijsstelsel. Dat bestaat uit openbare scholen die uitgaan van de overheid en algemeen toegankelijk zijn. En uit bijzondere scholen, die uitgaan van een vereniging of stichting en vaak een godsdienstige overtuiging als basis hebben.
Is dit hoofdstuk uw testament voor het onderwijsbeleid dat de ChristenUnie moet gaan voeren?
„Ik vind dat de ChristenUnie toe is aan een nieuwe oriëntatie op het gebied van onderwijs. Er is lange tijd geen publicatie over dit onderwerp verschenen. Er heerst duidelijk een ander politiek klimaat dan dertig, veertig jaar geleden, Met name het CDA, een van de hoeders van bijzonder onderwijs, heeft minder invloed. Je moet als christelijke politieke partij oppassen dat je niet alleen over de achterzijde van de vrijheid van onderwijs discussieert.”
Wat bedoelt u daarmee?
„Ik denk aan het leerlingenvervoer. Mooi dat er is, maar dat is voor mij een klein element van de onderwijsvrijheid. Het gaat erom dat we artikel 23 van de Grondwet overeind weten te houden, ook na 2017 als het artikel 100 jaar in onze Grondwet staat.”
U wilt de vergoeding voor het leerlingenvervoer aan een maximum binden. Waarom?
„Ik worstel een beetje met dit onderwerp. Ik vind het horen bij de kleine ethiek van het christelijk onderwijs. Het is een verworvenheid in een samenleving die dat niet meer draagt. Dan zal het op enig moment een keer om zeep worden geholpen.
En ik kan daar ook wel inkomen. Als gemeenten soms hoge bedragen moeten uitkeren aan ouders omdat hun kinderen twee provincies verder naar school gaan, dan ís er ook iets mis met de manier waarop we dit organiseren. Net zoals er nu ook een minimumafstand is waaronder geen vergoeding plaatsvind, kun je ook een maximumafstand afspreken waarboven geen vergoeding meer plaatsvindt. Christelijke partijen moeten in deze discussie niet bij voorbaat de hakken in het zand zetten.”
U pleit ervoor om alle scholen bijzonder te maken. Hoe reëel is dat?
„Op korte termijn is het waarschijnlijk niet reëel. De Onderwijsraad heeft pas nog uitgesproken dat ons stelsel van openbaar en bijzonder onderwijs toekomstbestendig is. Ook de regering en de meeste politieke partijen willen niet morrelen aan de bestaande structuur.
Maar tegelijk constateer ik dat de politiek wel inbreuken maakt op het bestel. Bijvoorbeeld door het nog weer gemakkelijker te maken als openbare en bijzondere scholen willen opgaan in een samenwerkingsschool. Dat gebeurt bij de discussie over krimp in het onderwijs. Naar mijn opvatting past een samenwerkingsschool ten principale niet in een duaal bestel. Daarmee straal je uit dat er geen verschil bestaat tussen de twee vormen van onderwijs.”
Wat is de achtergrond van uw idee?
„In de aanloop naar 2017 voorzie ik een aantal stevige discussies over de houdbaarheid van artikel 23. Vanuit het openbaar onderwijs hoor ik geregeld pleidooien om het bijzonder onderwijs helemaal af te schaffen. Ik vind dat de ChristenUnie een stevig weerwoord moet hebben. Wat mij betreft, is er met de ChristenUnie over de toekomst van artikel 23 te spreken, maar dan wel onder de conditie dat diversiteit, pluriformiteit en vrijheid gewaarborgd worden en dat het onderwijs meer op afstand van de overheid komt. Dan kun je ervoor kiezen al het onderwijs bijzonder te maken. Dan vergroot je de betrokkenheid van burgers, oftewel ouders, bij het onderwijs.”
Wat vindt u van het oude SGP-idee om al het onderwijs algemeen-christelijk te maken, net als voor 1848 het geval was?
„Daar geloof ik niet in. Zeker niet als de samenleving zo seculier is als de onze. Als er al zoiets zou komen, dan zouden daar anno 2014 alle levensbeschouwingen een plaats in moeten krijgen en dan blijft er niets van het christelijk gehalte over. Dan sluit de school ook niet meer aan bij de levensovertuiging van christelijke ouders.”
Hoe origineel is uw suggestie?
„Het idee is niet helemaal origineel. Kars Veling, voormalig fractievoorzitter in de Tweede Kamer van onze partij, heeft het ook al eens geopperd. Ik heb de gedachte verder uitgewerkt. Het is wel de eerste keer dat het in een boek van de ChristenUnie staat geschreven.”
Moeten alle bijzondere scholen dan ook toegankelijk zijn voor iedereen?
„Een algemene acceptatieplicht past niet bij de vrijheid van onderwijs. Daarmee ontkracht je de vrijheid. Ik besef wel dat als alle scholen bijzonder zijn, alle kinderen wel een plek moeten krijgen.”
Maar dan krijg je toch twee soorten bijzondere scholen? De ene die alle leerlingen toelaat en de andere die leerlingen weert.
„Dat klopt. Een montessorischool zal graag ouders en kinderen hebben die montessorionderwijs willen. Die school zal ook leerkrachten willen hebben die geloven in het concept van het montessorionderwijs. Ik geloof in het concept van christelijk onderwijs. Dan zie ik daar ook graag ouders en kinderen die christelijk onderwijs willen. En ook leerkrachten die vanuit die overtuiging lesgeven. Gezien de hoeveelheid scholen die wij in ons land hebben, zal toelating geen problemen opleveren.”
U voert ook een pleidooi om ouders te laten beslissen over de grondslag van de school, oftewel de school van kleur te laten verschieten. Daar zal de CU-fractie in de Tweede Kamer niet zo blij mee zijn.
„Ouders beslissen over de grondslag van de school. Dat is het principe bij de oprichting. En als de school is opgericht, zou die dan nooit meer van uitgangspunt mogen veranderen? Stel dat de school alleen levensvatbaar is als er ouders zijn die niet meer in de oorspronkelijke grondslag geloven? Dan moet je van kleur verschieten toestaan. Ook bijzondere scholen hebben soms behoefte om zich iets breder op te stellen. Dat zie je bijvoorbeeld bij vrijgemaakte scholen. Volgens mij hoeft de school die echt werk maakt van zijn grondslag niet bang te zijn voor de discussie. Laat maar komen dat debat! Op het moment dat je niet meer weet waar die grondslag voor staat, waai je met alle winden mee. De uitholling van het bijzonder onderwijs van binnenuit is een groter probleem dan de bedreigingen van buitenaf. Voor veel rooms-katholieke en protestants-christelijke scholen heeft de grondslag weinig tot geen betekenis meer.”
Hoe beoordeelt u het onderwijsbeleid van het kabinet-Rutte II?
„De neiging bestaat dat de overheid zich meer en meer met de inhoud van het onderwijs bemoeit. Deze trend onderkent de Tweede Kamer onvoldoende. Zo langzamerhand is de minister van Onderwijs de bestuurder van alle scholen. De school moet terug naar de burger.”
Wat voor consequenties heeft dat voor de inhoud van het onderwijs?
„De commissie-Dijsselbloem een jaar of tien geleden bedacht dat de overheid gaat over het ”wat” van het onderwijs en de scholen over het ”hoe”. De overheid bepaalt wat leerlingen weten en de school bepaalt hoe leerlingen daartoe komen. De laatste tijd komt er meer aandacht voor de negatieve kanten van dit concept. ”Hoe” staat voor uitvoering van iets wat door een ander wordt beslist. Ik vraag me af of alle ”wat” bij de overheid hoort. Die invloed gaat steeds verder. Dán komt de overheid met de plicht dat er een pestprotocol moet komen; dán is er weer een kleutertoets nodig. Straks gaat de overheid ook over de methodes. Dat zie je bij het pesten al gebeuren. Alleen bepaalde goedgekeurde methodes mogen daarvoor worden gebruikt. Dat is een gevaarlijke ontwikkeling.”
Zo’n pleidooi landt op dit moment niet in Den Haag. Hoe komt dat?
„De overheid is angstig en gelooft nog steeds in een maakbaarheidsideaal. Het pleidooi voor meer vrijheid van scholen zou staatssecretaris Dekker van Onderwijs, die een liberale achtergrond heeft, wel moeten aanspreken.”
Speelt op de achtergrond de angst mee voor fundamentalistisch islamitisch onderwijs?
„Dat zou kunnen. Sommige onderwijsbestuurders pleiten daarom voor afschaffing van de onderwijsvrijheid. Dat gaat mij te ver. Islamitische scholen mag je bevragen op deugdelijk onderwijs en of ze binnen het Nederlandse staatsrechtelijke bestel handelen. En je mag ze ook straffen als ze dat niet doen. Angst voor de islam moet niet het leitmotiv zijn om over de vrijheid van onderwijs te praten.”
Korte geschiedenis vrijheid van onderwijs
1806: Minister Van der Ende stelt de eerste landelijke Schoolwet op. Tot 1795 zorgt de Gereformeerde Kerk voor de scholen. Daarna trekt de overheid deze taak naar zich toe. Na 1806 vormt de overheid alle scholen om tot algemene scholen. Ze moeten opleiden tot christelijke en maatschappelijke deugden. Ouders mogen wel bijzondere, christelijke scholen oprichten maar krijgen daarvoor geen geld.
1848: Er komt een nieuwe Grondwet. Daarin staat het recht op vrijheid van onderwijs. Hier ligt de basis voor het huidige duale bestel van openbaar en bijzonder onderwijs. Het zwaartepunt blijft liggen bij de door de overheid bekostigde openbare scholen.
1878: De radicaal-liberale minister J. Kappeyne van de Copello wil de groei van het bijzonder onderwijs stuiten en stelt strenge eisen aan onderwijssalarissen, huisvesting van de scholen en werkomstandigheden van het personeel. Het openbaar onderwijs krijgt de kosten die hiermee gepaard gaan vergoed; het bijzonder onderwijs niet. De Schoolwet leidt tot een volkspetitionnement. In een week tijd verzamelen initiatiefnemers honderdduizenden handtekeningen.
1889: Het parlement past de Lager Onderwijswet aan,zodat bijzondere scholen gedeeltelijk subsidie ontvangen.
1900: De Tweede Kamer aanvaardt de Leerplichtwet. Deze verplicht kinderen van zes tot twaalf jaar onderwijs te volgen. De confessionele partijen zijn tegen omdat ze tegen de staatsbemoeienis met onderwijs en opvoeding zijn. Achter het verzet gaat ook de schoolstrijd schuil. De wet verplicht ouders om hun kinderen in gebieden waar geen bijzonder onderwijs voorhanden is, naar de openbare school te sturen.
1905: Door de invoering van de leerplicht groeit het aantal bijzondere scholen explosief. Het kabinet onder leiding van AR-voorman Kuyper regelt dat de staat de salarissen van onderwijzers in het bijzonder onderwijs betaalt.
1917: De wetgever legt vast dat het Rijk openbaar en bijzonder onderwijs op gelijke wijze bekostigt.
bron: vrijheidvanonderwijs.nl