Gratis vooruitgang… of niet?
Heeft u weleens bedacht welke spullen u nu in uw smartphone heeft zitten die u eerst allemaal los in huis had? Er is makkelijk een heel rijtje te maken: een telefoon, rekenmachine, zaklamp, stopwatch, fototoestel, waterpas, landkaarten, encyclopedie, kranten, radio, platenspeler, portemonnee…
En dan heb ik het nog niet eens over zaken die we eerst niet hadden maar nu wel: Facebook, Twitter, WhatsApp, noem maar op.
Dit is vooruitgang in zakformaat. Alleen in de statistieken zien we wat anders.
Er gebeurt iets heel raars met ict en economische groei. Al de zaken die in onze smartphone zitten, zorgen gemiddeld genomen juist voor een krimp van de economie. Veel van deze producten zijn namelijk gratis of veel goedkoper dan de analoge voorgangers.
Een goed voorbeeld daarvan is de muziekindustrie. De omzet van de internationale muziekindustrie kwam na het hoogtepunt van 1999 in een vrije val terecht. Door het uitwisselen en downloaden van liedjes via internet, in eerste instantie door toedoen van diensten zoals Napster, verloor de muziekindustrie 40 procent van haar omzet. Door de ontwikkeling van iTunes en andere legale onlinealternatieven zoals Spotify lijkt de daling van de omzet nu enigszins tot staan gebracht, hoewel de winst nog wel daalt. Dus terwijl de gemiddelde consument er in die vijftien jaar aanmerkelijk op vooruit is gegaan (veel meer muziek, laten we aannemen van dezelfde kwaliteit tegen lagere kosten), is dit een daling van het bruto binnenlands product (bbp). Een voorbeeld van innovatie, vooruitgang, die niet tot economische groei leidt.
Hetzelfde verhaal kan worden verteld over de krantenindustrie, boeken, telecom. Telkens geldt daarbij dat het ‘onderliggende’ product beter wordt, maar dat de bijdrage aan het bbp daalt of stabiel blijft.
En in een tijd waarin we zitten te smachten naar iets meer economische groei is het toch jammer dat we alleen de krimp die ontstaat door vooruitgang meten.
Ik zit daarbij met het beeld in mijn hoofd van aan de ene kant een smartphone en aan de andere kant een berg spullen die we niet meer gebruiken. En die spullen telden we als bbp, al die gratis apps op de iPhone niet.
Wat moeten we daar nu mee? Om te beginnen zou het helpen als we ook die vooruitgang eens wat beter meten. Daar zijn al wat pogingen toe gedaan. Mensen bij Google hebben specifiek gekeken naar de tijd die Google bespaart bij het opzoeken van zaken in vergelijking met de ‘ouderwetse’ manier. Gemiddeld kwamen ze per onderzoeksvraag op ongeveer vijftien minuten uit. Die vijftien minuten vermenigvuldigen met het gemiddeld aantal zoekopdrachten en het gemiddelde (Amerikaanse) loon leverde een inschatting op van een ‘welvaartswinst’ van 500 dollar per volwassene per jaar.
Een ander onderzoek gebruikt tijdsbesteding van consumenten om te achterhalen wat vrije informatie zou opleveren. Want het kost geen geld, maar wel tijd om de gratis diensten te consumeren.
In de VS blijkt de tijd die consumenten vrijwillig op internet besteden tussen 2000 en 2011 verdubbeld te zijn. Dit betekent in ieder geval dat ze daar meer waarde aan toekenden dan andere mogelijke manieren van tijdsbesteding. Door de waarde van deze tijd te bepalen, en die ook te vergelijken met andere manieren waarop deze tijd voorheen werd besteed, komen zij uit op een jaarlijks profijt per gebruiker van 2600 dollar. Dit zou, vertaald naar bbp, 0,3 procent extra groei per jaar zijn. Weer een ander onderzoek kijkt naar de waarde en groei van dataconsumptie die niet wordt meegenomen in de officiële statistieken, en komt voor de VS uit op een bijdrage aan de groei in 2012 van ongeveer 0,6 procent.
Voor Nederland is dit soort cijfers nog niet berekend. En ik ben de eerste om toe te geven dat hier nogal wat problemen aan zitten. Maar het zou wel helpen: het zou de verwachte groei in Nederland voor dit jaar plotseling verdubbelen!
Maar ook dat is de oplossing niet. De oplossing is ons minder druk te maken over het begrip economische groei en vooral de vooruitgang te waarderen. In de tussentijd kunnen we dan al die overbodige spullen opruimen.
De auteur is hoofd internationaal onderzoek bij Rabobank Nederland.