Commentaar: Initiatiefwet dwangprostitutie smaakt naar meer
Er zijn redenen genoeg om te somberen over de gisteren gepresenteerde initiatiefwet waarmee ChristenUnie, PvdA en SP het bezoeken van dwangprostituees voortaan strafbaar willen stellen. Sceptisch kan bijvoorbeeld worden opgemerkt dat de strafbepaling die deze partijen in hun wetsvoorstel hebben opgenomen op onderdelen dusdanig vaag is dat ze in de praktijk al snel niet meer dan een tandeloze tijger zal blijken te zijn. Wanneer kan een prostituant bijvoorbeeld worden tegengeworpen dat hij „redelijkerwijs had kunnen vermoeden” dat de prostituee van wiens diensten hij gebruikmaakte haar werk niet op vrijwillige basis, maar onder dwang, verrichtte? Een honende reactie is denkbaar: dat zal in nogal wat gevallen lastig, zo niet onmogelijk zijn.
Duidelijk is echter dat het voorstel wel degelijk de nodige meerwaarde bevat. Onder de paarse kabinetten-Kok (1994-2002) leefde sterk de gedachte dat de bedrijfsmatige prostitutie hoognodig uit de sfeer van het strafrecht moest worden gehaald. In de werkruimte van de exploitant die zijn sekswerkers netjes een arbeidscontract aanbood, premies afdroeg en oog had voor de arbeidshygiëne had justitie, zo was de redering, niets te zoeken. De sekswerker en de prostituant kwamen er samen wel uit.
Negen indringende jaarrapportages van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel verder bleek die benadering toch iets te naïef. Uitbuiting, mensenhandel, prostituanten die hun perverse lusten ongegeneerd uitleefden op uitgebuite seksslavinnen; op de seksmarkt bleek het schering en inslag. Dat het initiatief van CU, PvdA en SP nu al kan bogen op de steun van een substantiële Kamerminderheid betekent in elk geval dat deze duistere kant van de seksmarkt meer en beter wordt onderkend én benoemd dan onder paars.
Daar komt bij dat het strafrecht, dat door het paarse beleid in het prostitutieveld eigenlijk ondergeschikt was gemaakt aan het bestuursrecht, door dit initiatief weer aan betekenis wint. De perverse prostituant is plots een rechtssubject.
Essentieel is straks vooral de vraag hoe een nieuwe strafbepaling over dwangprostitutie zich in de praktijk het best kan bewijzen. Dat justitie de valkuil van een valse start waarbij de eerste perverse prostituant die wordt vervolgd meteen weer vrijuit gaat, moet zien te vermijden, staat vast. De openbaar aanklager zal moeten inzetten op de meest kansrijke dossiers. Te denken valt aan heterdaadzaken. Of aan dossiers waarin tapverslagen of getuigenverklaringen aantonen dat de prostituant bewust koos voor een dwangprostituee.
Mocht het strafrecht als gevolg van dit initiatief worden aangepast, dan ontstaat daarmee nog lang geen prostitutiebeleid dat de Bijbelse toets der kritiek kan doorstaan. Wie dat betoogt, heeft het gelijk aan zijn zijde. Een nieuwe strafbepaling over dwangprostitutie remt de sociaal geaccepteerde prostitutie helaas niet af en damt haar evenmin in.
Toch kan zo’n bepaling, mits tactvol ingezet, preventief gaan werken, perverse prostituanten afschrikken en rechtsbescherming bieden aan uitgebuite vrouwen. Het is slechts een kleine correctie op de paarse lichtzinnigheid. Maar wel een die smaakt naar meer.