Commentaar: Pensioen in transitie
Op een kleine wijziging na lijkt de Tweede Kamer deze week akkoord te gaan met de plannen van staatssecretaris Klijnsma (Sociale Zaken) om de financiële spelregels voor pensioenfondsen vanaf volgend jaar licht aan te scherpen.
Die plannen moeten voorkomen dat ouderen, zoals in de afgelopen jaren veelvuldig gebeurde toen fondsen vanwege de crisis door hun hoeven zakten, in één klap fors worden gekort op hun pensioen. Dat kan straks allemaal wat meer geleidelijk omdat eventuele tekorten in de toekomst over een periode van tien jaar mogen worden uitgesmeerd. Keerzijde van die maatregel, die dus vooral gunstig uitpakt voor ouderen, is dat pensioenfondsen in de toekomst ook iets terughoudender moeten opereren wanneer zij de pensioenen willen verhogen voor de inflatie, het zogenoemde indexeren. Vooral over dit laatste punt buitelen ouderenbonden, de pensioenlobby en diverse politieke partijen momenteel over elkaar heen. Hun argument is dat juist ouderen, die de afgelopen jaren al relatief veel aan koopkracht hebben ingeleverd, hierdoor het hardst worden geraakt.
Deels hebben de critici gelijk. De maatregel om de mogelijkheden voor indexatie wat te beperken is in zekere zin ook gunstiger voor jongere generaties. Als pensioenen nu verhoogd worden vanwege de inflatie, stroomt er immers meer geld uit de fondsen, waardoor er tegelijkertijd minder geld achterblijft als buffer om de pensioenen ook in de toekomst te kunnen garanderen of te verhogen. Anderzijds wordt er echter ook een tegenstelling gecreëerd die er helemaal niet is. Immers, wanneer fondsen de pensioenen niet of nauwelijks kunnen corrigeren voor de inflatie, heeft dit zowel consequenties voor gepensioneerden als voor jongeren. Het enige verschil is dat waar gepensioneerden het gevolg direct terugzien in hun koopkracht, voor werknemers geldt dat dit pas het geval is na hun pensionering. Het zou winst zijn, ook voor de discussie die momenteel wordt gevoerd over de ontwikkeling van een nieuw en toekomstbestendig pensioenstelsel, wanneer door alle partijen wordt erkend en uitgedragen dat zowel jong als oud in dat opzicht toch echt in hetzelfde schuitje zit.
Hoewel ons pensioenstelsel internationaal gezien zo slecht niet is, wordt steeds meer duidelijk dat het collectieve systeem van vaste toezeggingen en variabele premies op zijn laatste benen loopt. Alleen al omdat vergrijzing de mogelijkheid steeds kleiner maakt om schokken op te vangen door de premies voor werknemers te verhogen. Daarom gaan er vandaag de dag ook steeds meer stemmen op om het pensioenstelsel te individualiseren. Het voeren van die discussie is op zichzelf goed, maar er moet wel opgepast worden dat het kind niet met het badwater wordt weggegooid. Individuele regelingen zijn wellicht transparanter, maar collectieve regelingen hebben juist als voordeel dat risico’s, waarin op individuele basis nauwelijks kan worden voorzien, met elkaar kunnen worden gedeeld. De truc om alle ronkende verhalen over ons ”beste pensioenstelsel ter wereld” waar te kunnen maken, zal zijn om het beste van deze twee werelden (collectief en individueel) te combineren.