Vmbo, het zorgenkindje in onderwijsland
Het is het jongste en grootste schooltype in het voortgezet onderwijs. Sinds 1999 gaat ruim 60 procent van alle leerlingen naar het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, kortweg vmbo. Het is de onderwijsvorm waarover de meeste klachten klinken. Uitgerekend op de vmbo-afdeling van het Haagse Terra College schoot dinsdag een leerling een conrector dood.
Mavo en voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) versmolten vijf jaar geleden tot een grote school die de leerlingen beter zou voorbreiden op de rest van hun schoolcarrière. Met vier leerwegen, uiteenlopend van sterk beroepsgericht tot meer theoretisch (voor de vroegere mavo-leerlingen), zouden leerlingen van zeer uiteenlopende snit het goed moeten doen op deze school.
In de praktijk blijkt het vmbo het afvalputje van het voortgezet onderwijs waar zwakke leerlingen tussen wal en schip vallen, zo luidt veelgehoorde kritiek. Er zijn te weinig leraren en te veel leerlingen haken voortijdig af omdat de praktijk toch te veel plaats zou maken voor de theorie.
Vooral leerlingen die voorheen in het vbo zouden zijn terechtgekomen, voelen zich niet prettig op het vmbo, concludeerde het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in een rapport over het voortgezet onderwijs in de jaren negentig. „Van alle scholieren beleven vbo-leerlingen het onderwijs en de school het minst positief.”
Daar komt bij dat het op één hoop gooien van verschillende soorten onderwijs de kansen van scholieren uit lagere milieus en allochtonen nauwelijks vergroot: 70 procent van voormalige vbo-leerlingen zit op het vmbo nog steeds in een aparte vestiging. En de scholieren met de grootste leerproblemen, die vroeger in het speciaal onderwijs hun plekje vonden, moeten het nu op de vmbo zien te rooien. „Dit alles zal de beeldvorming en de beoogde statusverhoging van het schooltype niet verbeteren”, sombert het SCP.
Ook de Onderwijsinspectie denkt dat de ongelukkigste leerlingen op het vmbo terug te vinden zijn. „Vergroting van het welbevinden van leerlingen is vooral belangrijk binnen het vmbo”, staat er in het Onderwijsverslag 2002. „Daar hebben de leerlingen doorgaans de meeste problemen.” Het tekort aan leraren maakt het moeilijk om het onderwijs meer op maat van de leerlingen te snijden, waardoor de uitval hoog is.
In een enquête van de Socialistische Partij onder vmbo-leraren van oktober vorig jaar kwamen alle grieven over hun school nog eens duidelijk naar voren: het is te theoretisch, het niveau ligt voor veel leerlingen te hoog en de klassen zijn te groot. Vooral veel van de zwakste leerlingen hebben moeite met het niveau van de laagste leerweg, de basisberoepsgerichte leerweg.
Uit cijfers van het ministerie van Onderwijs blijkt dat er steeds meer van deze zorgenkindjes komen. Tussen 1998 en 2002 groeide hun aantal van 86.000 naar 102.000. Van hen zitten er 80.000 op het vmbo. De overigen volgen het zogeheten praktijkonderwijs, dat geen vmbo-diploma maar slechts een getuigschrift oplevert.
Gezien een onderzoek van de KPC Groep, een onderzoeksbureau op het terrein van onderwijsvernieuwing, is deze laatste ontwikkeling wel van belang als het gaat over agressie in het voortgezet onderwijs. „De mate waarin men geconfronteerd wordt met agressie van leerlingen, ouders of collega’s hangt duidelijk samen met de afdeling waaraan men lessen verzorgt”, valt te lezen in het onderzoeksverslag uit maart 2001.
Bijna alle docenten (94 procent) in het praktijkonderwijs of het leerwegondersteunend onderwijs (zoals de extra steun voor zwakke vmbo’ers in het jargon heet) kregen te maken met leerlingen die hun handjes niet thuis konden houden. Deze percentages nemen snel af naarmate het niveau van het onderwijs stijgt. Op scholen met alleen havo en vwo meldt nog bijna eenderde van de leraren last te hebben van agressieve leerlingen.
W. de Boom van het vmbo-team van Fontys Hogescholen nuanceert het slechte imago van het vmbo. Zijn team geeft nascholing en adviezen aan vmbo-docenten. Hij ziet steeds meer scholen het concept ”Minder handen voor de klas”, dat hij mede ontwikkelde, omarmen. Zeventig tot tachtig vmbo-scholen trekken vooral leraren aan die meer dan één vak kunnen geven. Zo beperken de scholen het aantal verschillende leerkrachten waar vooral de zwakke leerlingen mee te maken krijgen. Voordeel is dat de band tussen leraar en leerling aangehaald wordt. Zo kunnen problemen, waaronder agressief gedrag, voorkomen worden, denkt De Boom. „Dat leerlingen en leraren elkaar kennen, is erg belangrijk.”