Verschrikkingen in de goelag
Titel:
”Goelag, een geschiedenis”
Auteur: Anne Applebaum
Uitgeverij: Ambo, Amsterdam, 2003
ISBN 90 2631 8146
Pagina’s: 640
Prijs: € 36,90. Slonzigheid, verwaarlozing, corruptie en minachting voor het leven van de enkeling. Anne Applebaum, een Amerikaanse journaliste die Russisch studeerde en goed thuis is in de Russische geschiedenis, schreef een prachtig boek over een onderwerp vol verschrikkingen: de goelag, het eilandenrijk van concentratiekampen in de vroegere Sovjet-Unie.
De schrijfster baseerde haar boek op studies van andere auteurs en op talloze sinds kort toegankelijke Russische bronnen: ambtelijke archieven, gevangenisdossiers, egodocumenten en gesprekken met overlevenden. In haar boek bracht Anne Applebaum een driedeling aan. Zo behandelt zij in het eerste deel van haar werk de goelag tot 1939. Dan volgt een gedeelte over het dagelijks leven in de kampen, dat vooral op brieven en memoires, kortom egodocumenten, en gesprekken met overlevenden is gebaseerd. In het laatste deel van haar boek schenkt Anne Applebaum aandacht aan de goelag in de jaren 1939 tot 1992, toen het laatste kamp voor politieke gevangenen gesloten werd.
Al direct kan de auteur afrekenen met een misverstand. Velen, zowel in als buiten de vroegere Sovjet-Unie, leven met de gedachte dat het in de beginjaren van de USSR allemaal wel meeviel. De eerste leider, Lenin, zou nog gematigd geweest zijn vergeleken met zijn opvolger Stalin. Het was echter Lenin die met het begrip klassenvijand kwam, een vaag begrip waar naar believen iedereen onder kon vallen: industriëlen, bankiers, mensen van adel, middenstanders, boeren en verder ieder die maar een verdachte indruk maakte. De Rode Terreur, de jaren 1918-1920, leverden al 107 ”speciale kampen” op voor mensen wier grootste misdaad het was dat zij het regiem onwelgevallig waren.
Duidelijk laat de schrijfster zien dat de kampen enerzijds losstonden van de gewone maatschappij en anderzijds met die maatschappij verbonden bleven. Zowel in de kampen als daarbuiten heersten slonzigheid, verwaarlozing, corruptie en minachting voor het leven van de enkeling. Anne Applebaum durft zelfs de stelling aan dat in de tijd van Stalin het leven in de kampen en daarbuiten slechts gradueel verschilde en niet wezenlijk. Een dergelijke bewering maakt de lezer aanvankelijk sceptisch, totdat de auteur verderop in haar boek een aantal argumenten noemt.
Hongersnood
Toen Stalin in 1929 met de overhaaste industrialisatie van de Sovjet-Unie begon, werd dat ook in de kampen merkbaar. De kampen werden vooral werkkampen. Gevangenen moesten hout hakken en kolen winnen onder barbaarse omstandigheden teneinde de industrialisatie in de steden mogelijk te maken, of goud delven in levensgevaarlijke mijnen om buitenlandse importen te financieren. Tegelijk met de industrialisatie begon Stalin aan de collectivisatie, de gedwongen samenvoeging van boerenbedrijfjes tot grote boerderijen waar in ploegendienst werd gewerkt. Wie in dit type boerderij terechtkwam, had nog betrekkelijk geluk. Talloze boeren werden met hun gezinnen naar de goelagkampen gestuurd.
Anne Applebaum onderstreept nog eens wat uit oudere literatuur reeds bekend was, namelijk hoe onverstelbaar de ontwrichting is geweest en hoe ongelooflijk het leed dat het communisme over het Russische platteland heeft gebracht. Daarbij was de collectivisatie bepaald geen oplossing. Ook de grote, industrieachtige boerderijen, de sovchozen en de kolchozen, konden niet in de voedselbehoefte van de Russische bevolking voorzien. Hongersnoden waren het resultaat. En ook dat had weer zijn weerslag in de kampen. In de meest letterlijke zin van het woord werden de gevangenen in het goelagsysteem van de jaren dertig gereduceerd tot arbeidskracht. Wie zijn ”target” haalde, kreeg zijn portie eten. Wie niet aan de gestelde norm voldeed, kreeg minder. Economisch oninteressante mensen -zieken, ouderen- stierven aan uitputting en ondervoeding of werden geëxecuteerd.
Tot zijn dood is Stalin blijven geloven dat de werkkampen in de goelag een economische factor van betekenis waren. Naar wij nu weten, was dit geloof een illusie. Slordigheid en corruptie ontnamen aan de energie die van de gevangenen werd geëist elke vorm van economisch rendement. Ten slotte blijkt de verwevenheid van de goelag met de Russische maatschappij vooral in de jaren 1939-1945, toen het land in oorlog was.
Ontmenselijking
Hoe kon een mens de goelag overleven? Als uitgangssituatie was een ijzersterke gezondheid nodig. Daarbij moest de nieuwkomer zich snel de kunst van de ”toefta” meester maken: doen alsof je werkt. Het vraagstuk van de collaboratie, het ten eigen bate meedoen met de kampbewakers, ook al was dat ten nadele van een medegevangene, losten velen zonder scrupules op. Zij ontmenselijkten doordat zij elk gevoel van mededogen van zich af schudden. Anderen gingen een andere weg: zij zochten de solidariteit met enkele medegevangenen, bleven hoe primitief ook zichzelf lichamelijk verzorgen en probeerden te ”leven vanuit de geest”: eens uit het hoofd geleerde gedichten opzeggen, verhalen vertellen, bidden. Velen die hun herinneringen hebben opgeschreven, vertellen over de betekenis van in het geheim gevierde kerst- en paasfeesten.
Vanaf 1939 was de Sovjet-Unie in oorlog; eerst met Polen en Finland, daarna met Duitsland. Het waren gebeurtenissen die grote invloed hadden op de bevolkingssamenstelling in de goelagkampen. Tot 1939 overheerste de willekeur. Wie toevallig onder het rekbare begrip volksvijand viel, kon rekenen op een jarenlang verblijf in een van de werkkampen. Sinds het begin van de oorlog werden ook duidelijk omschreven minderheidsgroepen uit angst voor rebellie massaal naar de kampen gezonden: Polen, Finnen, Wolga-Duitsers, Krim-Tataren en Tsjetsjenen. Tevens ontwikkelde zich een soort goelag II: kampen voor krijgsgevangen genomen soldaten, in 1945 meer dan 4 miljoen mensen.
In de jaren zestig, zeventig en tachtig verscheen in de kampen een derde type gevangene, de dissident. Het ging om kunstenaars, intellectuelen, baptisten, Jehova’s getuigen en Joden die geen toestemming hadden gekregen om naar Israël te emigreren. Hun lot was duidelijk anders dan dat van vorige generaties goelaggevangenen. Dankzij Amnesty International en andere mensenrechtenorganisaties was over hun lot in het Westen meer bekend. Juist deze bekendheid gaf aan de betrokkenen in het dagelijks leven binnen de goelag een zekere bescherming.
Daarnaast ontwikkelde zich een vorm van gevangenschap die Rusland nog nooit had gekend. Veel dissidenten werden veroordeeld tot een verblijf in een psychiatrische inrichting met de nadrukkelijke bedoeling om daar met behulp van medicijnen hun persoonlijkheid te breken. Het eeuwenoude ideaal van een wetenschap die haar onafhankelijkheid weet te bewaren tegenover de politiek was hier volkomen zoek.
Economisch nut
Het ligt voor de hand dat ook Anne Applebaum zich afvraagt wat nu het verschil was tussen de goelagkampen en de Duitse concentratiekampen. Een getalsmatige vergelijking durfde zij kennelijk niet aan. Die gaf Randolph J. Rummel wel in zijn boek ”Statistics of Democide” uit 1997. Met alle slagen om de arm komt hij tot de volgende aantallen: tussen 1917 en 1987 zijn in de Sovjet-Unie 62 miljoen mensen omgebracht door executie, mishandeling, foltering, uitputting of uithongering. De nazi’s brachten 20 miljoen ongewapende mensen om, de meesten afkomstig uit door Duitsland bezette landen. Als het om de essentie gaat, blijft Applebaums vergelijking toch steken in algemeenheden. De goelagkampen hadden een andere organisatie, bestonden langer en waren vooral gericht op economisch nut, terwijl de nazi-kampen juist waren opgezet om tot een snelle vernietiging van de gevangenen te komen.
Wie enigszins op de hoogte is van deze schrikwekkende kant van de 20e eeuw kan bij elk punt dat Anne Applebaum in haar vergelijking betrekt wel een kritische opmerking maken. Zelf doet ze dat ook, wanneer ze de deportatie van etnische minderheden tijdens de oorlogsjaren primair toeschrijft aan angst voor rebellie en niet zozeer aan een economische overweging. Van belang is voorts aan welke kant van de vergelijking men begint. De bekende Engelse socioloog van Poolse afkomst Zygmunt Bauman kijkt vooral naar de nazi-kampen die modern zijn in zijn ogen, gekenmerkt als ze waren door een zucht naar efficiëntie, naar een perfecte organisatie, naar toepassing van de allernieuwste technieken. Daarbij vergeleken waren de goelagkampen met al hun improvisatie en inefficiëntie van een andere orde.
Ten slotte staat Anne Applebaum voor de vraag waarom de nazi-kampen in onze westerse wereld nog steeds zo veel aandacht trekken en de goelagkampen niet. Zij geeft daar verschillende verklaringen voor, waarvan er één uitgesproken origineel is. Van de nazi-kampen bestaat filmmateriaal, dat Hollywood-regisseurs als Steven Spielberg inspireerde; van de goelagkampen bestaat zoiets niet. En wat in een beeldcultuur als de onze geen emotionele verfilming gevonden heeft, bestaat niet voor het grote publiek.