Pastoor Karel Spaan belde even naar Utrecht
Titel:
: ”Tussen Lek en de Hollandsche IJssel. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende personen uit Oudewater, Montfoort, Linschoten, IJsselstein, Nieuwegein en Lopik”, onder redactie van H. L. Ph. Leeuwenberg en F. Vogelzang
Uitgeverij: SPOU, Utrecht, 2003
ISBN 90 5479 056 3
Pagina’s: 208
Prijs: € 11,35. Pastoor Karel Spaan is strikt in het naleven van kerkelijke wetten. Dat klinkt gehoorzaam, maar het is minder moeilijk als je er een eigen uitleg op nahoudt. En Spaans uitleg kon heel flexibel zijn, zo blijkt uit een verzameling portretten van mensen die tussen de Lek en de Hollandse IJssel een rol hebben gespeeld.
Bijna veertig jaar stond de charismatische Spaan aan het hoofd van de parochie van de heilige Johannes de Doper in Montfoort. Door zijn preken, luisterend oor, hartelijkheid en zorgzaamheid stal hij de harten van de mensen. De grootte van zijn gezag deed niet onder voor dat van een ouderwetse ’fijne’ dominee. Dit gezag was gebaseerd op charme en mensenkennis.
Wel fluisterden sommigen dat hij te goed was voor zijn mensen. Zo was het circus voor de katholieken taboe. Toen er in Utrecht een circus was, belde Spaan naar het bisdom om te vragen of de bisschop ook een uitnodiging had voor de première. Dit werd bevestigd: de bisschop zou de eerste voorstelling bijwonen. Spaan, nuchter: „Dat zit dus goed. Dan mogen wij ook gaan.” Bij zijn tachtigste verjaardag, in 1954, werd een toneelstuk over zijn leven opgevoerd. Spaan vond het geweldig, en vele Montfoorters met hem.
Paardenliefhebbers, landbouwers, dorpsbestuurders, fotografen - in ”Tussen Lek en Hollandsche IJssel” trekt een bonte stoet figuren voorbij. Bekende en onbekende personen die in het gebied tussen de Lek en de Hollandsche IJssel (Oudewater, Montfoort, Linschoten, IJsselstein, Nieuwegein en Lopik) een rol van betekenis hebben gespeeld: de ”beschermer der bedelaars”, burgemeester Abbink Spaink (1897-1964); de omstreden theoloog Jacobus Arminius (1560-1609); liedjesschrijfster en zangers Alida de Bruin (1925-1986); de beroemde schilder Gerard David (1460-1523); boer Adriaan Leeuwenhoek (1734-1814), op wiens boerderij Wilhelmina van Pruisen werd vastgehouden; de vrome prinses Marie Louise van Hessen-Kassel (1688-1765), alias ”Maaike Meu”, die barones was van IJsselstein.
In Oudewater werd de amateur-historicus en schilder Johannes Schouten (1910-1981) een grootheid. Als kleine jongen zeurt Johannes bij zijn vader om een gulden. Niet om vuurwerk of snoep, maar om stoffige ansichtkaarten te kunnen kopen. Zijn liefde voor Oudewater neemt groteske vormen aan: Johannes gaat tekenen en schilderen, schrijft artikelen en verzamelt alles wat hij over het stadje kan vinden. Hij ontwikkelt zich tot een befaamd amateur-historicus. De opening van de Heksenwaag in 1952 is mede aan hem te danken. De eerste die zich in Oudewater laat wegen, is koningin Juliana.
Aan Linschoten is de naam van klompenmaker en voorganger van de afgescheidenen, Johannes Gersie (1792-1851), verbonden. Gersie volgt ds. De Cock uit Ulrum die zich als eerste in het land afscheidt van de ’valse’ hervormde kerk, die „hoer van Babel.” Hij weet zesendertig volgelingen te verzamelen in zijn achterhuis. Om een kerk op te richten is echter meer nodig dan bijbelstudieoefeningen en het voorlezen van oude schrijvers: huwelijken moeten worden gesloten, kinderen gedoopt en het avondmaal bediend. Dan is er nog de godsdienstvervolging: de koning verbood met meer dan negentien mensen samen te komen. Gersie wordt door het gerechtshof van Utrecht veroordeeld tot 25 gulden boete. Daar moet een klompenmaker in die tijd 35 dagen voor werken.
Naast de twee redacteuren, H. L. Ph. Leeuwenberg en F. Vogelzang, hebben zeventien personen bijdragen geleverd. Elk portret telt vijf pagina’s, inclusief de foto. Op een goede manier grijpen in dit boek nationale en locale geschiedenis in elkaar. De auteurs zijn thuis in de archieven. De laatste tijd worden deze archieven steeds publieksgerichter. Dit valt alleen maar toe te juichen. Het is bovendien in de geest van Johannes Schouten, die zei: „Een archief is er om te gebruiken en dient niet als stoffige opbergplaats.”
Geschiedenis is immers geen privé-bezit van publieke instellingen, maar van iedereen.