Commentaar: Goede verhouding met Australië heeft een keerzijde
In de aanloop naar Prinsjesdag dienen verschillende Nederlandse politici verlanglijstjes in bij het kabinet. ChristenUnie en SGP zijn het meest uitgesproken: er moet volgens hen extra geld naar defensie. Vorige week nog liet de commandant van de landmacht, luitenant-generaal De Kruif, weten dat zijn uitgeklede leger overvraagd wordt. Het moment dat er een keer ”nee” gezegd moet worden tegen een verzoek vanuit de politiek, nadert volgens hem.
Opvallend genoeg waren er diezelfde week complimenten van de Australische premier Abbott voor de Nederlandse aanpak na de ramp met de Boeing van Malaysia Airlines. Zijn woorden mogen zeker ook worden opgevat als een pluim voor Nederlandse defensiemedewerkers. Zij moesten na een zeer korte voorbereidingstijd ver van huis hun mannetje staan. Daarbij kregen ze ruimhartig steun van Australische collega’s. Toen eenmaal de transporten van en naar het rampgebied in Oekraïne op gang kwamen, namen de Australiërs zelfs het leeuwendeel hiervan voor hun rekening.
Dat geeft te denken. Hoe slaagt een land dat aan de andere kant van de wereld ligt, erin om zoiets in de achtertuin van Nederland op touw te zetten? Het antwoord op die vraag ligt voor een belangrijk deel in de bereidheid van de Australiërs om meer geld uit te trekken voor defensie. Het land verhoogde in tien jaar tijd de defensie-uitgaven richting de 2 procent van het bruto nationaal product (bnp). Terwijl het land qua bnp en inwoneraantal hooguit een kwart groter is dan Nederland, blijken de defensie-uitgaven daardoor het dubbele van de Nederlandse te vormen.
In een tijd waarin dreigingspatronen snel grillig kunnen worden, komen zo opvallende verschillen tussen Australië en Nederland aan het licht. Nog los van de vraag of Nederland ook zonder Australische hulp zo snel actief had kunnen zijn in Oekraïne, beschikt Defensie in ieder geval niet over de middelen om gelijktijdig én in Oekraïne te zijn én troepen in Mali te ondersteunen én hulpgoederen naar Irak te sturen.
Australië daarentegen slaagt er nu al wekenlang in om ver van eigen land een luchtbrug te onderhouden. Het land heeft bovendien nog capaciteit achter de hand om ook elders op de wereld actief te zijn.
In dat licht is het op zijn plaats dat de Nederlandse regering méér doet dan alleen de Australiërs te danken voor de genereuze hulp. De vraag dringt zich op of Nederland bereid is om, net als Australië, te investeren in vernieuwing en versterking van het defensieapparaat.
Daarbij gaat het niet alleen om fors méér geld dan de 50 of 100 miljoen euro extra die het kabinet volgend jaar voor Defensie wil uittrekken. Bij alle loftuitingen richting Nederland zijn de Australiërs namelijk nog één ding niet vergeten: hoe Nederland de Australische troepen in Uruzgan alleen liet staan, toen in Nederland in 2010 onvoldoende draagvlak bleek voor een verlenging van de Afghanistanmissie.
Een nieuwe defensiekoers van het kabinet kan dan ook niet bestaan uit een kazerne hier of daar openhouden. Wat nodig is, is een andere houding, waarin kalme diplomatie onderstreept wordt met zelfbewustzijn en een respectabele defensiemacht.