Zegeningen
Deut. 32:9
„Want des Heeren deel is Zijn volk, Jakob is het snoer Zijn erve.”
Bileam, die het leger van Israël zag, zei: „Hoe goed zijn uw tenten, Jakob! uw woningen, Israël!” Maar wanneer ik mij te binnen breng dat bijna oneindige getal heerlijke steden en dorpen vol inwoners die in al de gewesten van Nederland op de kanten van wateren en stromen zich verheffen, dan moet ik wel zeggen: „Hoe goed zijn uw tenten, o Nieuw Jakob! en uw woningen, o Israël!”
Wat zou ik nu niet kunnen vertellen van hun wonderlijke verlossingen, die zo grote overeenkomst hebben met die God ten beste van het oude Israël gewerkt heeft! Zoals de Verenigde Nederlanden farao’s hadden, zo hebben zij ook Mozessen gehad. Zoals zij Kanaänieten hadden te bestrijden, zo heeft hun God ook Jozua’s verwekt. Zij hebben helden gehad, met kloekmoedigheid en voorzichtigheid die buitengewoon was. En indien God toegelaten heeft dat men hun de oorlog heeft aangedaan, zo heeft Hij grootmoedige prinsen onder hen laten geboren worden van wie het zwaard de schrik van hun vijanden is geweest.
Die grote God, Die de Beschermer van het oude Israël was, is de Beschermheer van de Verenigde Nederlanden geweest. En wij moeten Zijn genade aanroepen, opdat Hij in het toekomende, met volle handen, Zijn allerkostelijkste zegeningen over hen uitgiet, zodat Hij daar meer en meer de kracht van de scepter van Jezus Christus, namelijk Zijn Evangelie, laat blijken en blinken.
Abraham van de Velde, predikant te Middelburg
(”Wonderen des Allerhoogsten”, 1677)