Elke dag zeven getijden zingen
Achter in de Sint-Maartenskerk in Zaltbommel staan twee oude koorbanken. Het donkere eikenhouten meubilair telt twee keer acht van elkaar gescheiden zitplaatsen. Op de achterste bank zijn afbeeldingen van heiligen uitgesneden.
In de middeleeuwen stonden deze banken in het koor van de kerk. Ze vormden de vaste zitplaats van de kanunniken, zegt dr. Jan Kuys. Hij is universitair docent middeleeuwse geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen en schrijver van het boek ”Repertorium van collegiale kapittels in het middeleeuwse bisdom Utrecht”. Hierin geeft hij in 450 pagina’s een overzicht van 39 historische kapittelkerken, waarin kanunniken een belangrijke plaats innamen. De Bommelse kerk was er een van. Volgens Kuys is er met zijn studie een lacune opgevuld. Er was volgens hem al veel over de geschiedenis van monniken en kloosters bekend, maar niet over kapittels en kanunniken.
Kanunniken waren rooms-katholieke geestelijken in de middeleeuwen die samen een kapittel vormden. Hun belangrijkste taak was het zingen van de zeven getijden, dag in, dag uit, en het lezen van missen voor gestorvenen. Het stichten van een kapittel kostte veel geld. Dit stichten werd voor de veertiende eeuw doorgaans gedaan door de geestelijkheid en daarna door adellijken.
Het kapittel van Zaltbommel is in 1303 ontstaan. Initiator was Bernardus van Vuren, kanunnik van Sint-Pieter in Utrecht. In de stichtingsakte zijn een deken en negen kanunniken voorzien. Kuys: „Het kapittel bestond uit tien leden. Dan is het vreemd dat er in totaal 36 zitplaatsen waren. Oorspronkelijk waren er namelijk vier banken voor negen personen. Twee van de uit 1425 daterende banken zijn verloren gegaan. Waarschijnlijk is dat te wijten aan soldaten van het Staatse leger in de Tachtigjarige Oorlog.”
De stad Utrecht kende een aantal speciale kapittelkerken (Janskerk, Sint-Marie en Sint-Pieter). Gewoonlijk was een kerkgebouw in gebruik als parochiekerk en als kapittelkerk. „Een grote kerk was zodoende de hele dag in gebruik. Het was in veel kapittelkerken in de middeleeuwen een hele organisatie om de verschillende activiteiten goed te plannen”, zegt Kuys.
Hij vergelijkt kanunniken met monniken. „Beide groepen hoorden bij de geestelijke stand en hun hoogste doel was de lof aan God. Het zingen van de zeven dagelijkse getijden, wat al heel vroeg in de morgen begon, was daarvoor bedoeld. Stedelingen prezen zich gelukkig als er veel monniken en kanunniken waren om God lof te brengen. Het lezen van de zielenmissen was bedoeld voor het heil van overledenen in het hiernamaals.”
Tegelijkertijd bestaat er een groot verschil tussen monniken en kanunniken, vertelt Kuys. „Monniken moesten gemeenschappelijk leven, mochten geen bezit hebben en niet trouwen. Ze hadden een gelofte afgelegd om zich te houden aan de regels en werden daarop gecontroleerd. Die controle bestond er niet bij de kanunniken, met als gevolg een grote kans op ontsporingen. Kanunniken woonden aan het einde van de middeleeuwen niet meer bij elkaar. Ze leefden in hun eigen huizen dikwijls samen met een vrouw en meer dan eens kwamen ze gewoon niet opdagen bij de getijden.”
De inkomsten van kanunniken bestonden uit prebenden, meestal onroerend goed, dat geschonken was door de stichter of door een dankbare inwoner van die plaats. Kuys: „Die prebenden zorgden voor een bovengemiddeld inkomen, waar de kanunniken weinig voor hoefden te doen. Sommigen van hen waren ook nog jurist of notaris en lieten het werk voor weinig geld aan iemand anders over, maar inden intussen hun prebenden wel.”
Er ontstond, zeker in de zestiende eeuw, steeds meer moreel verval. Kuys wijst in zijn boek op een aantal onderzoeken. Een daarvan betrof Zaltbommel. „De bisschop van ’s-Hertogenbosch visiteerde in 1571 onder andere de kapittelkerk van Zaltbommel. Hier leidde de deken op autocratische wijze zijn kanunniken en weigerde kapittelvergaderingen te houden, tegenover de visitatoren verzweeg hij de onoorbare levenswandel van zijn kanunniken en hun gebrek aan discipline bij de vervulling van hun plichten. Zelf was hij geen voorbeeld voor zijn ondergeschikten door er heimelijk een concubine op na te houden.”
Het kapittel te Zaltbommel is in 1572 opgeheven. Op 31 juli van dat jaar veroverde een geuzenlegertje onder leiding van Dirk van Haaften de stad, waarna een begin gemaakt werd met de invoering van de Reformatie en de inbeslagneming van de kerkelijke gebouwen en bezittingen. Voor het beheer van de kerkelijke goederen van de opgeheven instellingen werd een rentmeester aangesteld. De opbrengsten werden aangewend voor het onderhoud van predikanten en schoolmeesters. In 1597 kwamen de geestelijke goederen van het voormalige kapittel onder het beheer van de stedelijke magistraat.
Kapittels in het bisdom Utrecht
In ”Repertorium van collegiale kapittels in het bisdom Utrecht” beschrijft dr. Jan Kuys de geschiedenis van 39 kapittels. Van de twee niet-beschreven kapittels in het bisdom bestond al een beschrijving. Een kapittel werd gevormd door een aantal kanunniken die aan een bepaalde kerk verbonden waren. Doorgaans waren kapittels gevestigd in de grotere kerken.
Het middeleeuwse bisdom Utrecht bestreek het grootste deel van het huidige Nederland. In het boek komen onder meer de volgende plaatsen aan de orde: Amersfoort (Sint-Joris), Brielle (Sint-Catharina), Deventer (Sint-Lebuïnus), Gorinchem (Sint-Maarten), Heusden (Sint-Catharina), IJsselstein (Sint-Nicolaas), Leiden (Sint-Pancras), Nederhemert (Sint-Servaas), Oldenzaal (Sint-Plechelmus), Sint Maartensdijk (Sint-Maarten), Veere (Onze Lieve Vrouw), Zaltbommel (Sint-Maarten), Zutphen (Sint-Walburg).
Van elk kapittel wordt de geschiedenis beschreven. Daarna komen de gebouwen en de inventaris aan de orde. Ook is er informatie opgenomen over wat er nog in de archieven te vinden is.
Boekgegevens
Repertorium van collegiale kapittels in het middeleeuwse bisdom Utrecht, Jan Kuys; uitg. Verloren, Hilversum, 2014; ISBN 978 90 8704 416 9; 447 blz.; € 49.