Commentaar: Kerkdeuren wijd open voor passanten met ziel voor de eeuwigheid
Het is inmiddels de gewoonste zaak van de wereld. Tijdens een vakantie in het buitenland bezoeken ook reformatorische christenen vaak kerkgebouwen. Of het nu gaat om machtige kathedralen –zoals de Sint Paul’s in Londen, de Notre Dame in Parijs, de Sint-Pieter in Rome– of om kleinere, minder bekende kerken in de provincie, ze stappen graag even over de drempel om wat ”cultuur” op te snuiven. Fijn dus dat deze kerken ook doordeweeks open zijn.
In eigen land echter houden de bevindelijk gereformeerden de kerkdeuren, behalve op zondag, vaak hermetisch gesloten. Het gebouw is dan een ontmoetingsplek voor de eigen gemeenteleden, waar buitenstaanders niets te zoeken hebben.
De SGP in Urk vindt dat daar verandering in moet komen, in elk geval tijdens de zomermaanden. Fractievoorzitter Bakker zegt elders in deze krant: „In onze ontkerstende maatschappij is voor velen de drempel naar het kerkgebouw hoog. Doordeweekse openstelling maakt het makkelijker voor mensen om binnen te komen. Wie weet hoeveel goeds dat kan opleveren.”
Dat is een sympathieke gedachte. Er spreekt in ieder geval bewogenheid uit met mensen buiten de eigen kring, met mensen die zomaar eens uit nieuwsgierigheid –misschien voor het eerst van hun leven– een kerk binnenwandelen. Mensen die net zo goed als de zondagse kerkgangers het bloed van Christus tot redding nodig hebben. De kerk is immers geen besloten genootschap, maar heeft een boodschap voor de wereld. Jezus gaf Zijn discipelen de opdracht om het Evangelie „in de gehele wereld” en „aan alle creaturen” te verkondigen. Dan ligt het toch voor de hand dat kerken in elk geval de deur openzetten voor vreemdelingen die op de stoep staan.
Ook al komen mensen alleen voor het orgel, voor de glas-in-loodramen, voor de architectuur, voor een moment van rust, een kerkgebouw biedt genoeg aanknopingspunten om met bezoekers in gesprek te raken over wezenlijke zaken.
Juist in dit verband is het van belang dat kerkgebouwen –letterlijk– midden in de maatschappij staan en niet te snel een plekje ergens aan de rand opzoeken, hoe aantrekkelijk dat soms ook lijkt. Om een zoutend zout te kunnen zijn, is het van belang dat kerken present zijn in de samenleving, zeker nu op steeds meer plaatsen winkels zeven dagen van de week voor zich opeisen.
Natuurlijk zijn er allerlei praktische bezwaren tegen een doordeweekse openstelling van kerken in te brengen. Er moeten voldoende vrijwilligers beschikbaar zijn en de kerk mag inderdaad geen attractie worden. Maar de grondgedachte is dat christenen –ook reformatorische– hun talenten niet in een zweetdoek opbergen. Het is hun roeping om met bewogenheid om te zien naar voorbijgangers, passanten met een ziel voor de eeuwigheid. Zoals Jezus innerlijk met ontferming werd bewogen bij het zien van de grote menigte mensen die als schapen zonder herder waren (Markus 6:34). Die houding kenmerkt, als het goed is, elke christen. Dan zet hij graag de deur van zijn hart, zijn huis en van zijn kerk wijd open voor de medemens.