Omgangsregeling nieuwe media voldoet niet
Een omgangsregeling met moderne media is een principiële knieval, reageert ds. M. van Reenen.
„Eindelijk een artikel waarin het gaat over grenzen stellen, en niet over hoe er goed mee omgaan.” Mij trof deze reactie op mijn pleidooi om mobiel internet volstrekt af te wijzen, in elk geval voor de jeugd.
Ik besef: het principe is soms eenvoudiger dan de praktijk. In die zin begrijp ik dr. S. M. de Bruijn (RD 30-6) wel, die ik waardeer om zijn inzicht en opinievorming, met oog voor de praktijk én voor de vele gevaren rondom moderne media. Uiteindelijk echter bepleit hij toch een ‘omgangsregeling’ – en daarin kan ik hem niet volgen. Een smartphone biedt „veel mooie, nuttige en goede mogelijkheden”, stelt hij. Jawel. Echter, dit weegt ten eerste niet op tegen de gevaren en bovendien is „nuttig” nog iets anders dan „nodig.”
Precies dat heeft nog niemand mij duidelijk kunnen maken: waarom iets als een smartphone voor een middelbare scholier onmisbaar zou zijn. Het argument dat scholieren zonder smartphone buiten de groep vallen, vervalt als bijvoorbeeld een derde van de groep die niet heeft. Daarom een oproep aan leerkrachten van groep 8 en mentoren van klas 1: roep ouders bij elkaar en laat hen samen hierin afspraken maken. Bovendien is voor een christen de meerderheid toch niet bepalend (zie Ex. 23:2)? Draagt het niet méér bij aan een Bijbelse opvoeding als wij de jeugd leren desnoods alleen te staan?
Een ander argument voor gebruik is dat jongeren voorbereid moeten worden op een plaats in de maatschappij. Maar daarvoor is toch geen smartphone nodig? Wij bereiden jongeren ook niet voor op deelname aan het verkeer door hun op hun 14e de autosleutels in handen te geven (met snelheidsblokkering als een ”kicksafe-filter”). Laten we jongeren voorbereiden op een wereld vol mobiel internet zonder hen daarin onder te dompelen. Een principiële voorbereiding door duidelijk onderwijs over Wie de Heere en wat Zijn wil is. Een praktische voorbereiding middels één vaste computer met gecontroleerde internettoegang.
We moeten niet slechts ‘zachte’ grenzen stellen (over tijdsduur, het gebruik van bepaalde apps), maar harde. Het gaat me nu om déze grens (overigens legde een redactionele wijziging onterecht de nadruk op ”18 jaar”): geef de jeugd geen toegang tot mobiel internet en blijf er als het even kan ook zelf vandaan. Bastmeijer echter (RD 2-7) bepleit een nog strakkere grens: dat we internet voor privégebruik geheel moeten afwijzen. Deze gedachte is mij sympathiek en ze is het gezamenlijk doordenken zeker waard. Op dit moment echter zie ik de mogelijkheid hiertoe niet en lijk me het te simplistisch, alleen al omdat de grens tussen zakelijk en privégebruik vaak niet scherp te trekken is.
Ook ik weet dat we in de wereld moeten zijn. Maar dat is geen vrijbrief om ook van de wereld te worden. Al moest Daniël aan het hof zijn, hij at niet mee van de tafel van de koning.
De auteur is predikant van de hersteld hervormde gemeenten Andelst-Zetten e.o. en Ederveen.