Zijn veranderingen op kerkelijk gebied altijd negatief te duiden of is er in deze tijd duidelijk behoefte aan verandering? Is de gereformeerde gezindte een toonbeeld van onveranderlijkheid of is ze juist sterk in beweging?
In algemene zin is er wel wat te zeggen over de wens tot verandering en de krachten die zich daartegen verzetten. De bezittende klasse heeft meestal niet zo veel behoefte aan verandering. Daarbij moeten we niet alleen denken in termen van geld en goed, maar ook aan hen die in allerlei verbanden leidinggevende posities innemen. Pleidooien voor verandering hebben meestal consequenties voor de machtsverhoudingen en de toewijzing van belangrijke posities.
Er is hier duidelijk ook een generatiedimensie in het geding. Ouderen hebben meestal niet zo veel behoefte om vertrouwde patronen van denken en handelen overhoop te halen en ter discussie te stellen. Jongeren hebben nog niet zo veel binding aan de dominante cultuur en de subcultuur waarin ze opgroeien en staan daardoor gemakkelijker open voor alternatieven.
Criterium
Veranderingen doen zich uiteraard op allerlei niveaus voor. Sommige veranderingen dragen het karakter van een revolutie. Daarbij staat de identiteit op het spel. Andere hebben vooral betrekking op tamelijk marginale zaken. Die betreffen vooral de vormgeving.
Bovendien geldt: niets is hier blijvend, ook al zou men dat willen. Generaties gaan en komen. Toonaangevende posities komen onvermijdelijk in andere handen. De situatie waarin men opereert, verandert voortdurend. Technologische ontwikkelingen beïnvloeden het leven diepgaand. Het taalgebruik wijzigt in de loop der tijd. Diepgewortelde overtuigingen kunnen wegslijten van de ene generatie op de andere. Of zelfs binnen een generatie.
Maar wat moeten we daarmee? Alle veranderingen zijn nog geen verbeteringen, maar alle verbeteringen zijn wel veranderingen. Wat is hier het beslissende criterium?
Het maakt daarbij natuurlijk wel een groot verschil of we weten van Gods openbaring, van Zijn geboden en Zijn dienst, of dat we uitgaan van de autonomie van de mens. Het maakt veel uit of men in een kerk het grote verschil beseft tussen eeuwig wel en eeuwig wee, tussen een Bijbelse en een on-Bijbelse leer, tussen een leven in het spoor van Gods geboden en een zondige levenswandel, of dat men vindt dat het toch allemaal niet zo veel uitmaakt.
In de Bijbel worden we opgeroepen om te vragen naar de oude paden en het toebetrouwde pand te bewaren. De kerk rust immers op Gods onveranderlijkheid. „Want Ik, de Heere, word niet veranderd; daarom zijt gij, o kinderen, Jakobs niet verteerd” (Mal. 3:6). Als in de Bijbel opgeroepen wordt tot vernieuwing is dat niet zomaar een roep om wat anders en wat nieuws, maar gaat het om de vernieuwing door Gods Geest.
Eigentijds
Waar sterk de nadruk gelegd wordt op de menselijke factor in het geloof, zal men veelal positief staan ten opzichte van allerlei veranderingen op kerkelijk gebied. Mensen zijn tegenwoordig nu eenmaal anders dan vroeger en hebben heel andere levensvragen dan een of meer eeuwen geleden. Ze hebben dan ook behoefte aan een eigentijds geloof.
Waar sterk de nadruk gelegd wordt op het feit dat het ware geloof geen mensenwerk is, maar gewerkt wordt door Gods Geest, zal veeleer de nadruk gelegd worden op het bewaren van de continuïteit, op het vasthouden aan hetgeen door de vaderen overgeleverd is. Hoeveel er ook in de loop der eeuwen in cultuur en maatschappij veranderd is, in de grond van de zaak zijn de mensen niet veranderd. Het zijn allemaal adamskinderen. En de weg der bekering is niet anders dan vroeger. Die bekering wordt immers gewerkt door de Heilige Geest.
Dat wil niet zeggen dat in het kerkelijk leven en ook in het leven van individuele christenen alle dingen altijd zo kunnen en moeten blijven zoals ze vroeger waren. De omstandigheden zijn vaak ingrijpend veranderd. De gevaren komen tegenwoordig ook van een andere kant. Dat kan noodzaken tot een andere opstelling. Om het wat paradoxaal te formuleren: soms moet men veranderen om gelijk te blijven. Hoe gaan we daar in de gereformeerde gezindte mee om?
Verkeerd
Vorige maand stelde prof. Van den Belt dat er sinds het verschijnen van mijn proefschrift ”Bewaar het pand” bij reformatorische christenen een onuitgesproken suggestie heerst „dat verandering altijd verkeerd is omdat die per definitie een knieval voor de tijdgeest impliceert” (RD 10-6). Is dat juist?
Allereerst valt op te merken dat hier wel erg veel betekenis aan deze studie wordt toegekend. Er zijn in de loop der tijden inderdaad boeken verschenen die een grote invloed hebben uitgeoefend. Ik ben echter nooit geneigd geweest mijn proefschrift daartoe te rekenen. Bovendien komt daarin de notie van veranderen om gelijk te blijven wel degelijk aan de orde.
Opvallend is echter dat prof. Van Lieburg een week eerder signaleerde dat zich de afgelopen decennia in de reformatorische minizuil wellicht een stille revolutie voltrok, zoals die eerder in de kring van de gereformeerden, vrijgemaakten en gereformeerdebonders viel waar te nemen (RD 6-6). Hij sloot niet uit dat ook deze groepering zou „meegaan in processen van individualisering, ontkerkelijking en secularisering.”
Hoe verhouden die twee botsende waarnemingen zich tot elkaar? Je kunt dergelijke ontwikkelingen op verschillende niveaus bekijken. Richt je je vooral op de opstelling van de leidinggevenden in de kerk en daarbuiten of heb je vooral de ontwikkelingen op het grondvlak in het vizier? Dat kan verschil maken. Alles bij elkaar genomen vrees ik echter dat Van Lieburg meer gelijk heeft dan Van den Belt.
Beducht
Als je deze ontwikkelingen in een breder kader en een ruimer tijdsperspectief beziet, valt niet te ontkennen dat zich in de samenleving maar ook in de protestantse kerken allerlei veranderingen hebben voorgedaan die veelszins negatief geduid moeten worden. Het begrip secularisatie dekt hier niet alles, maar wel veel. Waarbij we moeten bedenken dat de secularisatie niet alleen tot uitdrukking komt in kerkverlating, maar ook in een binnenkerkelijke secularisatie.
Wie de ontwikkelingen van de laatste honderd jaar een beetje gevolgd heeft, weet dat in kringen waar vroeger het gezag van Schrift en belijdenis niet ter discussie stond, waar een trouwe kerkgang (tweemaal per zondag) normaal was en het begrip zondagsheiliging geen vreemde zaak vormde, waar de onderscheidende prediking gevonden werd, waar de vrouw in het ambt niet aan de orde was en waar men waarschuwde voor wereldgelijkvormigheid, dat nu allemaal volstrekt verdwenen is.
De ontwikkelingen in de Gereformeerde Kerken golden voor anderen in de brede gereformeerde gezindte lange tijd als een afschrikwekkend voorbeeld. Maar allerlei tendensen die zich daar voordeden, zie je nu elders in de gereformeerde gezindte. Niet alleen op het grondvlak, maar ook bij het kader.
Geen wonder dat wie daar niet in mee wil gaan, beducht is voor veranderingen. Dat kan leiden tot een starheid die onverstandig is en averechts werkt. Voor een terughoudende opstelling ten opzichte van allerlei aangeprezen veranderingen (of dat nu de liturgie of het levenspatroon betreft) is echter alle reden. Temeer als men let op de achterliggende geloofsbeleving.
De notie van het hellend vlak is nu eenmaal een realiteit. Of men dat nu leuk vindt of niet. De gereformeerde leer en de gereformeerde levenswandel zijn onmiskenbaar een aangevochten zaak.