Constantijn de Grote: christelijke revolutionair
Keizer Constantijn de Grote was een oprecht christen. Hij zag zichzelf als door God uitverkoren om het Romeinse Rijk te verenigen en het christendom te bevorderen.
Dr. Henk Singor, docent oude geschiedenis aan de Universiteit Leiden, schreef een indrukwekkende biografie van Constantijn. Hij portretteert hem –anders dan de meeste historici doen– als een overtuigd christen die geloofde een door God uitverkoren dienaar te zijn. Maar de eerste christelijke keizer was ook een bedachtzaam en geduldig politicus die voorzichtig te werk ging en het christelijk geloof na zijn bekering niet direct aan zijn onderdanen oplegde.
Christogram
Constantijns overgang naar het christendom had volgens Singor plaats vóór de overwinning in 312 op Maxentius bij de Milvische brug, even buiten Rome. Constantijn riep in 310 de zonnegod Sol Invictus uit tot zijn helper-god, maar in de loop van 311 of in het voorjaar van 312 maakte hij een voorzichtige keuze voor het christendom. Op het keizerlijke vaandel werd een zesarmige ster als symbool van de zon bijna onmerkbaar veranderd –door boven aan de verticale arm een lus toe te voegen– in een afkorting van het Griekse woord ”Christos”: het bekende christogram. Dat gebeurde waarschijnlijk onder invloed van christenen in zijn omgeving, zoals Gallische bisschoppen en bisschop Ossius van Cordoba.
De overwinning bij de Milvische brug, waardoor Constantijn alleenheerser werd in het westelijke deel van het Romeinse Rijk, maakte aan elke twijfel over de godsdienst van de keizer een einde. Voortaan was Constantijn een christen en wist hij zich door de christelijke God beschermd en geroepen om onder Diens leiding het hele rijk te herenigen.
Voorlopige tolerantie
Singor stelt zich de vraag waarom Constantijn als christen niet duidelijker afstand nam van het heidendom. In de jaren 312-324 schonk de keizer weliswaar zijn gunst en aandacht vooral aan de kerk –bijvoorbeeld in de financiering van kerkbouw– maar hij nam nog geen maatregelen om het heidendom te bestrijden. Zo stonden er pagane voorstellingen op zijn triomfboog in Rome en op gouden munten en gelegenheidmedaillons, al was voor iedereen duidelijk dat de keizer zich niet met heidense goden inliet. Dat hij de heidense culten niet direct verbood, was volgens Singor vrijwel zeker ingegeven door politieke bedachtzaamheid: de christenen vormden bijna nergens in de steden, en zeker niet in Rome, de meerderheid van de bevolking.
Als Constantijn zich tolerant opstelde, was dat uit berekening, niet uit principe. Typerend voor de vierde eeuw, aldus Singor, was juist de totale onverdraagzaamheid voor andere standpunten. „Zo mag men in de jaren vanaf 312 tot aan de hereniging van het rijk onder zijn gezag in 324 Constantijns houding tegenover pagane culten niet karakteriseren als een principiële maar hooguit als een voorlopige tolerantie, een opschorten van maatregelen in de verwachting dat Christus Zelf intussen wel aan de verdere verbreiding van de ware religie zou werken, totdat de tijd gekomen zou zijn om krachtig op te treden.”
Offensief
In het jaar 324 was het dan zover. Constantijn was ook keizer geworden van het oostelijk deel van het Romeinse Rijk, waar de kerk zich na de zogenoemde Grote Vervolging in 313 een dominante postie had verworven. Constantijn intensiveerde zijn prochristelijke politiek en begon in het oosten een duidelijk offensief tegen het heidendom en tegen ketterse groeperingen. Er kwam een offerverbod, tempelschatten werden geconfisqueerd en beelden in beslag genomen.
De opmars van het christendom leek niet te stuiten, mede omdat er eigenlijk geen intellectuele tegenkracht bestond. De door Constantijn gestimuleerde armenzorg zorgde voor een toestroom van nieuwe christenen. Ook zijn voorkeur voor christenen bij ambtelijke benoemingen maakte de kerk aantrekkelijk. Halverwege de vierde eeuw was de meerderheid van de bevolking christen.
Christelijke revolutie
Singor spreekt terecht over een „christelijke revolutie.” Vanaf Constantijns regering veranderde het Romeinse christendom –er woonden natuurlijk ook christenen buiten de grenzen van het rijk– definitief van gezicht. Het zichtbaarst was dat in de bouw van kerken. Christenen kwamen niet meer samen in woningen of in eenvoudige gebouwen, maar in vaak grote en kostbare bedehuizen. Tempels, theaters en gymnasia sloten hun deuren en heidense festivals werden verboden.
Ook op het gebied van armenzorg en huwelijksmoraal drukte het christendom zijn stempel. De naakte beelden die in grote aantallen de openbare ruimten hadden gevuld, verdwenen. En de bevolking kreeg één dag per week rust: de zondag.
Staatsmacht
Maar het ingrijpendst was de verbinding tussen het christendom en de staatsmacht, die de kerk van haar rijkdom en politieke invloed zou verzekeren. In de loop van de tijd leidde die verbinding tot de onderdrukking van het heidendom en de vervolging van niet-katholieke christenen en joden. Tegelijk groeide door het maatschappelijke succes van de kerk de ascetische beweging van heremieten en monniken, die radicaler dan de gevestigde kerk de „wereld” afwees.
De revolutie onder Constantijn leidde zo tot het onstaan van een christelijk, middeleeuws Europa.
Constantijn en de christelijke revolutie in het Romeinse Rijk, Henk Singor; uitg. Ambo Athos, Amsterdam, 2014; ISBN 978 263 2479 6; 492 blz.; € 29,99.