Commentaar: IND moet lerende organisatie willen zijn
Hoe ver moet de Nederlandse Immigratie- en Naturalisatiedienst IND gaan bij het toetsen van bekeringsverhalen van asielzoekers? In een deskundigenbijeenkomst in de Tweede Kamer betoogde cultuursocioloog ir. Rien van der Toorn deze week terecht dat een definitief besluit niet te zwaar mag leunen op het eerste gesprek met de vreemdeling over zijn overgang naar het christelijk geloof.
Gelukkig hangt van dat gesprek ook niet alles af, althans niet op papier. Een toenemend aantal asielrechtadvocaten raadpleegt tijdens de asielprocedure de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) en/of de sectie godsdienstpsychologie van de Vrije Universiteit in Amsterdam over de betrouwbaarheid van deze bekeringsverhalen. Hun bevindingen kunnen vervolgens bij de IND, de bestuursrechter dan wel de Raad van State ter kennis worden gebracht.
Toch zal van een grondiger beoordeling van het bekeringsrelaas geen sprake zijn, zolang de IND de deskundigenrapporten van de PKN-theologen en VU-godsdienstpsychologen zonder deugdelijke motivatie terzijde schuift. Uit de bijeenkomst kwam naar voren dat dit nog te vaak gebeurt.
Hoe dat ook zij, een recente uitspraak van de rechtbank in Den Haag laat over de status van deze rapporten geen enkele onduidelijkheid meer bestaan, zo daar al sprake van was. Strekking van de uitspraak is dat de IND de asielprocedure van een Iraanse vluchtelinge na haar overgang naar het christendom alsnog moest heropenen. Aanvankelijk zag de dienst daar geen reden toe. De reden: de IND vond haar antwoorden op de vraag welke voor- en nadelen van haar overgang naar het christendom zij had overwogen en welke uiteindelijk de doorslag gaven te ontwijkend. Daaruit blijkt dat de dienst bij een bekering het eenzijdige beeld voor ogen stond van de moderne zinzoeker die actief wikt, weegt en wegstreept en uiteindelijk ergens –in dit geval bij een variant van het christendom– belandt.
Een godsdienstpsychologe bracht daar tegenin dat de bekeerling ook buiten de eigen wil om gegrepen kan worden door een ander geloof. Dat vereist een andere geloofwaardigheidstoets, maar aan die kritiek ging de IND voorbij. Ten onrechte, betoogde de rechter, die het deskundigenrapport „inzichtelijk en concludent” noemde en benadrukte dat de IND de deskundigheid van de VU-psychologe niet in twijfel had getrokken. Omdat het begrip passieve bekering wetenschappelijk gevalideerd bleek, moest het nieuwe gesprek vanuit een ander frame worden gevoerd. Zoals gezegd, duidelijke taal en terecht.
In het kerkelijk leven zal over de persoonlijke bekeringsweg veelal worden gesproken in de beslotenheid van een pastoraal contact. Daarbij hoeft een ambtsdrager zeker niet na elk pastoraal gesprek aan de godsdienstpsycholoog te vragen of zijn insteek de juiste was. Hoe de IND bekeringsverhalen toetst, hoort echter transparant te zijn; voor asieladvocaten en voor de Tweede Kamer. Van een overheidsorganisatie als de IND mag daarbij worden verwacht dat zij uit zichzelf bereid is kennis te nemen van wat deskundigen te berde brengen. Daarvoor hoeft de rechter als het goed is niet van stal te worden gehaald.